Klik in de webinterface op het tabblad Wireless (Draadloos). In dit gedeelte kunt u de netwerkinstellingen van het Wireless MAXg Access Point configureren en wijzigen.
Opmerking: elke draadloze client in het draadloze netwerk moet via het desbetreffende configuratieprogramma zijn ingesteld op de modus Infrastructure (Infrastructuur), op de juiste netwerknaam (SSID) en op de juiste beveiligingsgegevens om verbinding te maken met het Wireless MAXg Access Point. Raadpleeg de documentatie bij uw draadloze client om na te gaan hoe u deze instellingen kunt configureren.
Standaard is de draadloze netwerknaam van het Wireless MAXg Access Point USR5451. Aan deze naam kunnen draadloze clients het Wireless MAXg Access Point herkennen. Het wordt aanbevolen dat u de netwerknaam wijzigt in een unieke naam zodat u eenvoudig het draadloze netwerk kunt herkennen waarmee u verbinding wilt maken als er meerdere netwerken beschikbaar zijn. De netwerknaam kan uit 26 alfanumerieke tekens bestaan waaronder onderstrepingstekens (_).
U kunt ook instellen of de netwerknaam al dan niet wordt uitgezonden door het selectievakje naast Broadcast network name (Netwerknaam uitzenden) in of uit te schakelen. Als u deze optie hebt ingeschakeld, wordt de netwerknaam uitgezonden zodat iedereen die het gebied doorzoekt op draadloze apparaten het Access Point kan zien. Als u deze optie hebt uitgeschakeld, kunnen alleen clients die de netwerknaam kennen het Access Point vinden. U.S. Robotics beveelt u aan de netwerknaam niet uit te zenden. Hiermee verbetert u de beveiliging van het Access Point.
Wireless MAXg Routers en Access Points van U.S. Robotics beschikken over een functie die WDS (Wireless Distribution System) wordt genoemd. Met WDS kunt u netwerken draadloos verbinden door een bridge te maken tussen draadloze routers of access points. Draadloze clients kunnen tegelijkertijd verbinding maken met access points en routers. Uw Wireless MAXg Access Point en het draadloze access point of de router die u gebruikt om een bridge te maken, moeten gebruik maken van hetzelfde kanaal en dezelfde netwerknaam. Bovendien moet het MAC-adres van elk access point dat of elke router die voor de bridge wordt gebruikt, worden opgenomen in de tabel met WDS-beperkingen van andere apparaten die voor de bridge worden gebruikt. Alleen apparaten die worden vermeld in de tabel met WDS-beperkingen van een apparaat hebben toegang tot de bridge. Deze functie is standaard uitgeschakeld.
Als u WDS hebt ingeschakeld, kunt u alleen de volgende coderingsmethoden gebruiken: WPA (PSK) (WPA (PSK)), WEP open (WEP open), WEP shared (WEP gedeeld) of None (Geen). Als u WPA (PSK) (WPA (PSK)) selecteert, kunt u TKIP (TKIP) of AES (AES) gebruiken, maar niet TKIP and AES (TKIP en AES).
Voorbeeld van WDS-beperkingen
Houd er rekening mee dat bij dit type draadloos netwerk de doorvoersnelheid in het bridge-gedeelte mogelijk lager is. Daarom dienen bridged routers of access points die draadloze clients ook toestaan verbinding met het netwerk te maken niet te worden gebruikt voor verkeer met grote volumes. Een aantal voorbeelden van situaties waarin u dit netwerktype kunt gebruiken, zijn beveiligingscamera's, netwerktoegang tot bepaalde delen van een gebouw die niet met kabels kunnen worden verbonden of om een conferentie tijdelijk van toegang tot het netwerk te voorzien.
Deze functie is standaard uitgeschakeld. Als u deze functie wilt inschakelen, schakelt u het selectievakje naast WMM in. Op de andere apparaten die u aansluit op het netwerk moet WMM ook worden ondersteund en zijn ingeschakeld als u deze functie wilt gebruiken met deze apparaten.
Met deze voorziening wordt de functie Quality of Service (QoS) ingeschakeld die wordt gebruikt voor multimediatoepassingen, zoals Voice-over-IP (VoIP) en video. Hiermee krijgen de netwerkpakketten van de multimediatoepassing voorrang boven de normale netwerkgegevenspakketten, zodat multimediatoepassingen vloeiender en met minder fouten worden uitgevoerd.
Als u WMM inschakelt, kunt u vervolgens No-acknowledgement (Geen bevestiging) selecteren. De uitschakeling van de bevestiging verwijst naar het bevestigingsbeleid dat wordt gebruikt op MAC-niveau. Als het uitschakelen van de bevestiging wordt ondersteund, verloopt de doorvoer efficiënter, maar kan de foutratio toenemen in een omgeving met veel radiofrequente (RF) ruis.
Als u WMM hebt ingeschakeld, kunt u ook APSD (Automatic Power Save Delivery) (APSD (Automatische energiebesparing)) selecteren. APSD beheert het radiogebruik voor apparaten die op batterijen werken om in bepaalde omstandigheden voor een langere levensduur van de batterijen te zorgen. APSD staat een langer beacon-interval toe totdat een toepassing start die een short packet exchange interval vereist. Voice Over Internet Protocol (VOIP) is een voorbeeld van een toepassing die een short packet exchange interval vereist. APSD heeft alleen invloed op het radiogebruik en op de levensduur van de batterijen als de draadloze client ook APSD ondersteunt.
Opmerking: WMM kan niet worden gebruikt als Acceleration (Acceleratie) is ingesteld op MAXg (125 Mbps). U dient de acceleratie in te stellen op 54G+ (XPress) of None (Geen).
De velden in dit gedeelte hebben betrekking op geavanceerde draadloze functies die de meeste gebruikers niet hoeven te wijzigen. Als u deze instellingen wilt wijzigen, dient u de standaardinstellingen te noteren voordat u wijzigingen aanbrengt. Op deze wijze kunt u de instellingen herstellen wanneer er problemen optreden.
Multicast rate (Multicast-snelheid) geeft aan met welke snelheid multicast-pakketten door het Access Point worden verstuurd en ontvangen op uw draadloze netwerk. Multicast-pakketten worden gebruikt om een enkel bericht naar een reeks ontvangers binnen een bepaalde groep te versturen. Tele- en videoconferenties en e-mailgroepen zijn voorbeelden van multicast-toepassingen. Door een hoge multicast-snelheid aan te geven, kunt u mogelijk de prestaties van de multicast-functies verbeteren.
U kunt de optie Multicast rate (Multicast-snelheid) uitschakelen om te voorkomen dat er multicast-pakketten worden verzonden door uw Access Point.
Bij Power level (Vermogen) kunt u 100%, 50% of 25% selecteren in de vervolgkeuzelijst. Het vermogen geeft de uitgangssterkte van het draadloze signaal aan dat wordt verzonden door het Wireless MAXg Access Point. Mogelijk wilt u een lagere instelling proberen als u in een gebied woont waar het draadloze signaal overlapt met andere draadloze netwerken en u minder interferentie wilt veroorzaken.
Bij Channel (Kanaal) kunt u een ander kanaal selecteren waarover uw draadloze netwerkverkeer wordt verzonden. Als u interferentie of problemen met het draadloze netwerk ondervindt, kunt u de problemen mogelijk verhelpen door het kanaal te wijzigen.
Bij 54g mode (54g-modus) kunt u Automatic (Automatisch), 802.11g Performance (802.11g-prestaties) of 802.11b Only (Alleen 802.11b) selecteren. Als u alleen 802.11g-apparatuur gebruikt, biedt de optie 802.11g Performance de snelste prestaties. Als u 802.11b Only selecteert, maken alle clients die ondersteuning bieden voor 802.11b verbinding met het Wireless MAXg Access Point op gegevenssnelheden van 802.11b.
U kunt het selectievakje naast Automatic 54g protection (Automatische 54g-beveiliging) in- of uitschakelen. Als u deze optie selecteert, maakt het Wireless MAXg Access Point gebruik van RTS/CTS om de 802.11g-prestaties te verbeteren in gemengde 802.11-omgevingen. Als u deze optie niet selecteert, worden de 802.11g-prestaties onder de meeste omstandigheden gemaximaliseerd terwijl de overige 802.11-modi (802.11b, etc.) van secundair belang zijn.
Supported rate (Ondersteunde snelheid) staat voor de draadloze verbindingssnelheid waarmee gegevens worden verzonden en ontvangen op uw draadloze netwerk. U beschikt over de opties Auto, 1, 2, 5.5, 6, 9, 11, 12, 18, 24, 36, 48, 54.
Bij Basic rate set (Basissnelheden) kunt u Default (Standaard), All (Alle) of 1 & 2 Mbps selecteren.
Bij Acceleration (Acceleratie) kunt u None (Geen), 54g+ (Xpress™) of MAXg (125 Mbps) selecteren. Deze functies bepalen de normale snelheden of de snelheden met acceleratie. De Wi-Fi Multimedia (WMM)-functie is niet beschikbaar als u MAXg (125 Mbps) selecteert.
Opmerking: MAXg-acceleratie (125 Mbps) is alleen haalbaar als alle draadloze clients die zijn verbonden met het Access Point, ondersteuning bieden voor MAXg en als er niet te veel interferentie van andere zendapparaten is in uw draadloze omgeving.
Beacon Interval (Beacon-interval) is de tijdsduur tussen beacon-transmissies. Een beacon is het levenssignaal van een draadloze client of router en wordt naar het netwerk verzonden om aan te geven dat het apparaat nog actief is. Deze optie moet worden ingesteld op een waarde tussen 1 en 1000 milliseconden.
RTS threshold (RTS-drempel) bepaalt hoe lang het Access Point wacht voordat er een RTS-bericht wordt verzonden naar een client. RTS is een afkorting van Request to Send (verzoek tot zenden). Met een RTS-bericht wordt aan de doelcomputer, het netwerk of de server doorgegeven dat de client gegevens probeert te verzenden en primaire toegang tot de computer of het netwerk moet krijgen tijdens het verzenden en ontvangen van gegevens. Als een client moeilijkheden ondervindt bij het verzenden van gegevens naar een computer, netwerk of server, moet deze drempel worden verlaagd.
Fragmentation threshold (Fragmentatiedrempel) is het maximale niveau dat het Access Point bereikt bij het verzenden van gegevens in pakketten voordat de pakketten worden opgedeeld in fragmenten. Als er problemen optreden bij het verzenden van gegevens, komt dit doorgaans doordat er ander verkeer op het netwerk plaatsvindt en het gelijktijdige verkeer conflicten veroorzaakt. U kunt dit probleem mogelijk oplossen door de gegevens op te delen in fragmenten. Des te lager de waarde van de Fragmentation threshold, des te kleiner een pakket voordat het wordt opgedeeld in fragmenten. Als u de maximale waarde opgeeft (2346), wordt fragmentatie in feite uitgeschakeld. U moet dit niveau alleen wijzigen als u een gevorderde gebruiker bent.
DTIM Interval (DTIM-interval) is de tijd tussen de DTIM-berichten die naar clients op het netwerk worden verzonden. DTIM is een afkorting van Delivery Traffic Indication Message (Verkeersgegevensbericht voor aflevering). Een DTIM is een bericht dat naar clients op het netwerk met opties voor energiebeheer wordt verzonden om aan te geven dat er gegevens worden verzonden, zodat de clients opnieuw actief worden om de gegevens te ontvangen. Als u een lage waarde opgeeft, kunnen de clients slechts gedurende korte tijd overschakelen op de spaarstand. Als u een hogere waarde opgeeft, kunnen de clients overschakelen op de spaarstand, maar moeten deze langer actief blijven omdat er meer gegevens worden verzameld om te verzenden. De standaardwaarde voor het DTIM-interval is 1.
Preamble (Inleiding) geeft de lengte van het CRC-blok (Cyclic Redundancy Check) aan voor communicatie tussen het Wireless MAXg Access Point en draadloze clients. Op netwerken met veel verkeer moet u Short (Kort) selecteren voor de preamble terwijl u op netwerken met weinig verkeer Long (Lang) selecteert voor de preamble. Met een korte preamble wordt de algehele doorvoer van gegevens op het draadloze netwerk verhoogd. Als u Short hebt geselecteerd en een client op het netwerk geen ondersteuning biedt voor Short kan deze client niet communiceren met het Wireless MAXg Access Point.
Nadat u de instellingen voor draadloze verbindingen van het Wireless MAXg Access Point hebt gewijzigd, dient u op Save (Opslaan) te klikken om uw wijzigingen op te slaan en door te voeren.