Verklarende woordenlijst

A |  B |  C |  D |  E |  F |  G |  H |  IJK |  L |  M |  NO |  P |  Q |  R |  S |  T |  U |  V |  WXY |  Z

A

ADSL (Asymmetric Digital Subscriber Line) - Transporteert gegevens van en naar klanten en netwerken. ADSL gebruikt verschillende upstream- en downstream-gegevenssnelheden. Daar is de term 'asymmetrisch' in de titel aan te danken.

AH (Authentication Header) - RFC2402 definieert AH. AH zorgt voor integriteit en verificatie aan de hand van de gedeelde sleutel-hashing-algoritmes (HMAC-MD5, HMAC-SHA1). AH verzorgt de verificatie van een zo groot mogelijk gedeelte van de IP-header. AH verifieert bovendien de protocolgegevens van het hoogste niveau.

AM (Amplitude Modulation) - Een modulatiemethode die wordt gebruikt door modems, radio's en DSL-apparatuur. Het signaal moduleert of wijzigt de amplitude of intensiteit van de drager. In gewone AM is de drager een sinusgolf. De amplitude van de gemoduleerde drager past zich proportioneel aan de amplitude van het signaal aan. AM creëert twee identieke zijbanden aan weerszijden van de drager. Deze zijbanden bevatten de signaalgegevens. Beide zijbanden kunnen worden verminderd of onderdrukt zonder schade toe te brengen aan de signaalgegevens. In geval van een equivalent signaal heeft AM vaak minder bandbreedte nodig dan FM. Het nadeel van AM is dat het gevoeliger is voor impulsgeluid en ruis dan FM.

Application Level Gateway (ALG) - Sommige toepassingen nemen IP-adressen op in de payload van de IP. De U.S. Robotics Wireless MAXg ADSL Gateway ondersteunt verschillende ALG's die allemaal naar een speciale toepassing verwijzen. De ALG vervangt het particuliere IP-adres dat is ingesloten in de payload van een bepaalde toepassing.

ATM (Asynchronous Transfer Mode) - Protocol dat digitale gegevens opneemt in cellen van 53 bytes. De cellen schakelen via virtuele circuits door een netwerk.

B

Bandbreedte - De hoeveelheid gegevens die gedurende een bepaalde periode kan worden verzonden.

BPDU (Bridge Protocol Data Unit) - Gegevensberichten die via schakelaars worden uitgewisseld binnen een uitgebreid LAN met een spanning tree protocol-topologie. BPDU-pakketten zorgen ervoor dat gegevens op de juiste bestemming aankomen. Deze pakketten bevatten informatie over adressen, kosten, poorten en prioriteiten. Netwerk-lusdetectie verwijst naar het uitwisselen van BPDU-berichten over bruggen. Bij lusverwijdering worden overbodige schakelaarpoorten in een backup-status (geblokkeerd) geplaatst en worden geselecteerde bruginterfaces afgesloten.

Brug - Een apparaat dat twee LAN-segmenten met elkaar verbindt. Deze LAN-segmenten kunnen van hetzelfde type of van verschillende typen zijn, zoals Ethernet en Token Ring. Als u een brug opneemt in een netwerk, verdeelt u het netwerk in segmenten. De brug verbetert de prestaties door het verkeer binnen de brugsegmenten te houden.

Bruglus - Pad dat netwerksegmenten met elkaar verbindt. Het spanning tree protocol vermijdt bruglussen.

Brugprioriteit - Bepaalt welke brug de hoofdbrug wordt.

Burst-grootte (cellen) - Maximumaantal cellen dat de gebruiker in één keer met de maximale snelheid kan verzenden. De burst-grootte wordt gemeten binnen een handhaafbare snelheid.

C

CAP (Carrierless Amplitude and Phase Modulation) - Modulatiemethode die wordt gebruikt door modems en DSL-apparatuur. Deze methode is gebaseerd op QAM. Signalen moduleren twee breedbandsignalen met gebruik van doorlaatbandmodulatie. CAP staat twee tot negen bits per frequentiecyclus toe.

CBR (Constant Bit Rate) - Servicetype dat real time-toepassingen met een vaste bandbreedte ondersteunt. Deze toepassingen, zoals bijvoorbeeld een videostream, produceren op regelmatige tijden gegevens. De gebruiker kan aangeven hoeveel bandbreedte hij daarvoor wil reserveren.

CDVT (cellen) - Parameter die het aantal cellen beperkt dat de gebruiker bij de maximale lijnsnelheid naar het netwerk kan verzenden.

Cyclus - Een helft van een periodieke golf. Een sinusgolf bevat bijvoorbeeld één positieve en één negatieve cyclus.

D

DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol) - Protocol voor automatische TCP/IP-configuraties. DHCP voorziet in statische en dynamische toewijzing en beheer van adressen.

DHCP Relay - Stel dat een Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP)-server zich op een ander LAN bevindt dan het knooppunt dat de DHCP-service uitzendt. Het DHCP-uitzendverzoek moet dan via de gateway of het WAN worden doorgestuurd naar een subnet waarop zich een DHCP-server bevindt. De gateway moet een DHCP Relay gebruiken om zeker te zijn van de ontvangst van een IP-adres dat overeenkomt met dit subnet. De gateway moet het IP-adres van de DHCP-server kennen. Met dit adres kan de gateway het verzoek doorsturen naar de betreffende DHCP-server.

DMT (Discrete Multitone) - De meest gebruikte DSL-modulatiemethode. DMT creëert 256 kanalen in het bruikbare frequentiespectrum. Ieder kanaal is 4,3125 KHz breed. Door het spectrum te verdelen in kanalen kan DMT prima functioneren, ondanks de aanwezigheid van nabije AM-radiozenders. De DMT-modulator en -demodulator is het FFT-algoritme (Fast Fourier Transform). De modulatietechniek in elk kanaal is QAM. Binnen ieder kanaal kan het aantal bits per symbool afzonderlijk worden geselecteerd. Door afzonderlijke selectie is het voor een DMT-modem mogelijk de snelheid aan te passen. Zowel G.DMT als G.Lite maken gebruik van DMT.

DNS (Domeinnaamsysteem) - Mechanisme dat op internet wordt gebruikt om namen van host-computers om te zetten in IP-adressen.

DNS Relay - DNS-verzoeken die de gateway doorstuurt van een LAN-knooppunt naar een bekende DNS-server. De gateway gebruikt een DNS Relay wanneer de gateway als een NAPT-apparaat (Network Address Port Translation) fungeert. De verzoeken komen via de WAN-koppeling binnen bij een DNS-server. De gateway heeft DNS Relay-instellingen nodig om als een NAPT te kunnen functioneren.

Dragergolf - Periodieke golfvorm. Een drager kan gemoduleerd of niet-gemoduleerd zijn en kan continu of geschakeld zijn. Over het algemeen moduleren modems de dragergolf met een gegevenssignaal. Modulatie vertegenwoordigt het gegevenssignaal door een variant van sommige kenmerken van de dragergolf te reproduceren. Een circuit kan het signaal bijvoorbeeld weergeven als een proportionele verschuiving van de amplitude, frequentie of fase van de drager. Demodulatie (detectie) elimineert de dragergolf en reproduceert het signaal. De dragerfrequentie moet aanzienlijk groter zijn dan de signaalfrequentie. Een modem kan tegelijkertijd meerdere signalen en meerdere modulatiemethoden op dezelfde drager toepassen. De modulatiemethode kan de drager voorafgaand aan transmissie ook onderdrukken. In dat geval moet de ontvanger de drager opnieuw invoegen voordat demodulatie kan optreden.

DSLAM (Digital Subscriber Line Access Multiplexer) - Netwerkapparaat dat signalen ontvangt van Digital Subscriber Line-verbindingen van meerdere klanten. DSLAM plaatst signalen op hoge-snelheidslijnen aan de hand van multiplex-technologieën voor de snelst beschikbare telefoonlijntechnologie.

E

ESP (Encapsulating Security Payload) - ESP biedt vertrouwelijkheid. ESP biedt ook opties voor integriteit, verificatie, anti-replayservice en vertrouwelijkheid voor beperkte verkeersstromen. De opties die ten tijde van de instelling van de Security Association worden geselecteerd, bepalen welke services worden verschaft. Ten behoeve van de vertrouwelijkheid ondersteunt gedeelde ESP gedeelde sleutelcoderingsalgoritmes zoals DES en Triple DES.

F

Fase - Positie van een periodieke golfvorm.

Filter - Operationele parameter die wordt gebruikt in LAN-bruggen en gateways. Als dit filter wordt ingesteld, blokkeren bruggen en gateways de overdracht van pakketten tussen LAN's. De term 'filter' wordt ook gebruikt voor apparatuur, zoals bijvoorbeeld een microfilter. Als dit apparaat wordt geïnstalleerd, wordt de interferentie tussen DSL-signalen en telefoonsignalen gereduceerd.

FM (Frequency Modulation, frequentiemodulatie) - Een modulatiemethode die wordt gebruikt door modems, radio's en DSL-apparatuur. Het signaal moduleert of wijzigt de frequentie of toonhoogte van de drager. In gewone FM is de drager een sinusgolf. De frequentie van de gemoduleerde drager past zich proportioneel aan de amplitude van het signaal aan. FM creëert een oneindig aantal zijbanden. Deze zijbanden bevatten de signaalgegevens. In geval van een equivalent signaal heeft FM vaak meer bandbreedte nodig dan AM. Het voordeel van FM is dat het minder gevoelig is voor impulsgeluiden en ruis dan AM.

Forward Delay Time - Time-outwaarde die door alle bruggen in het bridged LAN wordt gebruikt. De root stelt de voorwaartse vertragingswaarde in.

Frame - Gegevenseenheid van variabele lengte die pakketten bevat. Verwijst ook naar een transmissieframe, een eenheid met vaste lengte die bits over een fysieke verbinding transporteert. Een transmissieframe is een transportcomponent in een frame. DSL-technologieën maken gebruik van frames. Verwijst ook naar een videoframe, een beeld in een serie videobeelden.

G

G.DMT - De door de International Telecommunications Union (ITU) goedgekeurde ADSL-standaard. G.DMT verwijst naar volledige snelheid ADSL die standaarden voor ASDL van hogere snelheid verschaft dan G.Lite. G.DMT verschaft maximale gegevenssnelheden van 8 Mbps downstream van de abonnee en 1.5 Mbps upstream van de abonnee.

G.lite - Standaardmanier voor het installeren van een Asymmetric Digital Subscriber Line-service. G.Lite maakt internetverbindingen over gewone telefoonlijnen naar thuis- en bedrijfscomputers met snelheden van 1.5 Mbps mogelijk. Wordt officieel G.992.2 genoemd.

Gateway - In- en uitgang van een communicatienetwerk.

Gemiddelde celsnelheid - Maximaal handhaafbare of gemiddelde snelheid (cellen per seconde) voor het verzenden van cellen naar het netwerk. De gemiddelde celsnelheid bepaalt het bandbreedtegebruik. Deze waarde moet altijd lager dan of gelijk zijn aan de hoogste celsnelheid.

H

Hello Time - De tijdsinterval tussen generaties van configuratie-BPDU's. De hoofdbrug genereert configuratie-BPDU's.

Hoogste celsnelheid - Maximale snelheid (in cellen per seconde) voor het verzenden van cellen naar het netwerk.

I-J-K

ICMP - (Internet Control Message Protocol, protocol voor controleberichten) - Een TCP/IP-protocol voor het verzenden van fout- en controleberichten. Een gateway gebruikt bijvoorbeeld ICMP om de afzender mee te delen dat het bestemmingsknooppunt van de gateway niet beschikbaar is. Een ping-hulpprogramma verzendt ICMP-echoverzoeken om het bestaan van een IP-adres te verifiëren.

Interfacenaam - Gateway-interface die dient te worden geconfigureerd.

Internet Assigned Numbers Authority (IANA) - IANA gebruikt drie blokken met IP-adressenruimte, namelijk 10.0.0.0/8 (klasse A) 172.16.0.0/ 12 (klasse B) en 192.168.0.0/16 (klasse C) voor particuliere internetten.

IP (Internet Protocol) - Protocol dat een gegevenspakket toestaat door vele netwerken en LAN's te reizen.

IP-adres - IP-adressen bezorgen gegevenspakketten over een netwerk. Deze adressen onderscheiden het IP-adres van de bron en de bestemming, en zorgen ervoor dat deze ongewijzigd blijven. Wanneer een gateway-poort een pakket opmerkt, raadpleegt de gateway de routingtabel. De poort probeert het netwerknummer van het IP-adres van de bestemming af te stemmen op een vermelding in de routingtabel. Als er een overeenkomst wordt gevonden, stuurt de poort het pakket door naar het bestemmingsnetwerk. Wordt er geen overeenkomst gevonden, dan stuurt de poort het pakket naar een gateway die als de standaard gateway is gedefinieerd.

L

LAN (Local Area Network) - Netwerkbasis die een lokaal geografisch gebied omvat. Alle op een LAN aangesloten computers bevinden zich in hetzelfde gebouw of gebied.

Linkkosten - De aan de interface gekoppelde kosten. Op basis van deze kosten bepaalt de brug naar welke link de gegevens worden gestuurd.

M

MAC Address (Local Area Network) - Uniek serienummer dat in Ethernet-adapters is gebrand. Aan de hand van dit nummer worden netwerkkaarten van elkaar onderscheiden.

MAC-filter (Local Area Network) - Methode waarmee toegang tot het WAN voor bepaalde machines al dan niet wordt toegestaan.

Max Age Time - Time-outwaarde die alle bridged LAN-bruggen gebruiken. De hoofdbrug stelt de Max Age-waarde in.

Microfilter - Apparaat dat het ADSL-gegevenssignaal scheidt van het telefoonsignaal, zodat het ADSL-gegevenssignaal geen storing op het telefoonapparaat veroorzaakt.

Modulatie - Varieert elementen van elektrische dragergolven op een manier die signaalgegevens representeert. Demodulatie herstelt de signaalgegevens. Een gemoduleerd signaal vereist meer bandbreedte dan een niet-gemoduleerd signaal. De toename in de bandbreedte is te wijten aan het creëren van zijbanden tijdens de modulatie. De zijbanden bevatten het signaal. AM creëert twee identieke zijbanden aan weerszijden van de drager. FM creëert een oneindig aantal zijbanden.

MTU (Maximum Transmission Unit) - Parameter voor het beperken van de grootte van pakketten die via een interface worden verzonden. Niet alle interfaces ondersteunen de MTU-parameter. Bepaalde interfaces, zoals Ethernet, werken met bereikrestricties (80 - 1500).

N-O

NAP (Network Access Point) - Publieke uitwisselingsfaciliteit voor netwerken waar ISP's tijdens peering verbinding mee maken. NAP-verbindingen bepalen hoe internet de routing van het verkeer verzorgt.

Network Address Port Translation (NAPT) - Network Address Port Translation (NAPT) zet meerdere particuliere IP-adressen en hun TCP/UDP-poorten aan de LAN-zijde om in één enkel openbaar IP-adres en bijbehorende TCP/UDP-poorten aan de WAN-zijde. Dit is nodig omdat particuliere IP-adressen niet geldig of routeerbaar zijn in het publieke netwerk.

Vele huizen en kleine kantoren beschikken over meerdere computers of netwerkapparaten. Door gebruik te maken van particuliere IP-adressen en NAPT in de U.S. Robotics Wireless MAXg ADSL Gateway, krijgen meerdere LAN-apparaten toegang tot externe netwerken of internet met slechts één openbaar IP-adres dat door hun ADSL-serviceprovider is toegewezen.

Tijdens het configureren van de gateway voor de bedieningsmodus PPPoE of PPPoA is NAPT altijd automatisch ingeschakeld. Voor de bedieningsmodi MER en IPoA is er een optie waarmee u NAPT in of uit kunt schakelen.

Voor alle IP-pakketten die naar het WAN worden verzonden, vervangt de NAPT-functie het particuliere IP-bronadres in de IP-header door het publieke IP-adres van de WAN-interface en wordt het TCP/UDP-nummer van de bronpoort vervangen door een uniek poortnummer. Andersom worden het publieke IP-adres en het poortnummer van de bestemming in het IP-pakket dat ontvangen is van de WAN-interface weer omgezet in het oorspronkelijke particuliere IP-adres van de computer en in het oorspronkelijke TCP/UDP-poortnummer.

Next Hop IP (IP volgende hop) - IP-adres of gateway die wordt gebruikt om bij de bestemming aan te komen.

NRT-VBR (Non Real Time-Variable Bit Rate) - Servicetype dat toepassingen ondersteunt die geen beperkingen kennen qua vertraging en geen vertragingsvariatie hebben, maar die toch de kenmerken van variabele snelheid en verbroken gegevensverkeer hebben.

P


PAM (Pulse Amplitude Modulation) - Een modulatiemethode die wordt gebruikt door modems en DSL-apparatuur. Het signaal moduleert of wijzigt de amplitude of intensiteit van de drager. In gewone AM is de drager een sinusgolf. In PAM is de drager een periodieke serie DC-pulsen.

PCM (Pulse Code Modulation) - Digitale modulatiemethode voor het verzenden van analoge gegevens. PCM-signalen zijn binaire signalen. Deze signalen kunnen alle analoge gegevens vertegenwoordigen aan de hand van slechts twee statussen: logisch 0 en logisch 1.

PDM (Pulse Duration Modulation) Een modulatiemethode. Het signaal moduleert of wijzigt de bedrijfscyclus van de puls. In PDM is de drager een pulsstroom. Wordt ook wel PWM (Pulse Width Modulation, pulsbreedtemodulatie) genoemd.

PM (Phase Modulation, fasemodulatie) - Een modulatiemethode die wordt gebruikt door modems, radio's en DSL-apparatuur. Het signaal moduleert of wijzigt de fase of de positie van de dragergolven. In gewone PM is de drager een sinusgolf. De fase van de gemoduleerde drager past zich proportioneel aan de amplitude van het signaal aan.

Poortprioriteit - Parameter die bepaalt welke poort de hoofdbrugpoort wordt.

POTS (Plain Old Telephone Service) - Standaard spraakservice die door het hele land beschikbaar is voor installatie in huizen.

PP (Point-to-Point Protocol) - Communicatieprotocol voor inbelverbindingen met internet via een seriële koppeling, zoals een POTS- en een ISDN-lijn. PPP brengt de sessie tussen de computer van de gebruiker en de ISP tot stand. PPP maakt gebruik van het Link Control Protocol (LCP), dat ook de verificatie (PAP, CHAP, etc.), compressie en codering verwerkt.

PPM (Pulse Position Modulation) - Een modulatiemethode die wordt gebruikt door modems en DSL-apparatuur. Het signaal moduleert of wijzigt de locatie van een puls in de drager. De drager is een stroom pulsen.

PPPoA (Point-to-Point Over ATM) - Inbelverbindingen met internet maken vaak gebruik van het PPP-protocol. PPPoA is een methode voor het uitvoeren van het PPP-protocol over ATM. PPPoA:

· biedt serviceproviders vergelijkbare facturerings- en toegangscontrole met een presentie in inbelservices;

· verschaft sessieverificatie aan de hand van het Password Authentication Protocol (PAP);

· biedt sessieverificatie aan de hand van het Challenge Handshake Authentication Protocol (CHAP);

· bereikt sessiecontrole en bandbreedtebesparing door niet-gebruikte sessies te sluiten;

· staat de IAD/gateway en de ISP-koppeling toe op eenvoudige wijze over netwerkparameters te onderhandelen.

PPPoE (Point-to-Point Over Ethernet) - Inbelverbindingen met internet maken vaak gebruik van het PPP-protocol. PPPoE is een methode voor het uitvoeren van het PPP-protocol over Ethernet. PPPoE:

· biedt serviceproviders vergelijkbare facturerings- en toegangscontrole met een presentie in inbelservices;

· verschaft een goedkope oplossing voor het onderhoud van meerdere hosts op de locatie van de klant;

· verschaft sessieverificatie aan de hand van het Password Authentication Protocol (PAP);

· biedt sessieverificatie aan de hand van het Challenge Handshake Authentication Protocol (CHAP);

· bereikt sessiecontrole en bandbreedtebesparing door niet-gebruikte sessies te sluiten;

· staat de IAD/gateway en de ISP-koppeling toe op eenvoudige wijze over netwerkparameters te onderhandelen.

PVC (Permanent Virtual Circuit) - Virtuele verbinding tussen twee vaste eindpunten van het netwerk. Een term die wordt gebruikt voor frame relays en ATM-netwerken.

PWM (Pulse Width Modulation) - Modulatiemethode. Het signaal moduleert of wijzigt de bedrijfscyclus van de puls. In PWM is de drager een pulsstroom. Wordt ook wel PDM (Pulse Duration Modulation) genoemd.

Q

QAM (Quadrature Amplitude Modulation) - Een modulatiemethode die wordt gebruikt door modems en DSL-apparatuur. QAM combineert twee door amplitude gemoduleerde (AM)-signalen in één enkel kanaal. De modem verschuift de signalen 90 graden (een kwartcyclus) in fase ten opzichte van elkaar. Technici noemen deze verschuiving van 90 graden in fase 'quadrature'. QAM moduleert zowel de dragerfase als de amplitude. QAM verdubbelt de effectieve bandbreedte.

R

RAM (Random Access Memory) - Het primaire geheugen in een computer. De computer kan dit type geheugen overschrijven met nieuwe gegevens. Het 'random access (willekeurige toegang)'-gedeelte in de term RAM verwijst naar de manier waarop RAM geheugen opslaat: de computer kan alle gegevensbits in RAM even snel traceren. Dit feit is van toepassing, ongeacht de locatie van de bits.

RIP (Routing Information Protocol) - Routingprotocol en onderdeel van de TCP/IP-suite. RIP communiceert met de andere routers in het netwerk en bepaalt zo een route die is gebaseerd op het kleinste aantal hops. RIP bepaalt het laagste aantal hops door te communiceren met de andere gateways in het netwerk. U kunt RIP alleen gebruiken als de doelgateway ook gebruik maakt van RIP.

RJ-11 - Uit zes geleiders bestaande modulaire telefoonaansluiting waar vier kabels op kunnen worden aangesloten. De meest voorkomende telefoonaansluiting is de RJ-11. Deze verbindt telefoonapparaten, modems en faxmachines met een vrouwelijke RJ-11-aansluiting. De vrouwelijke aansluiting wordt vaak in de vloer of in de wand gemonteerd.

RJ-45 - Uit acht geleiders bestaande modulaire telefoonaansluiting. Wordt gebruikt voor 10BaseT-, ISDN- en andere gegevensverbindingen.

Router - Apparaat dat gegevenspakketten doorstuurt tussen lokale netwerken (local area networks, LAN's) of uitgebreidere netwerken (wide area networks, WAN's). Routers raadplegen routingtabellen en routingprotocollen en lezen het netwerkadres in elk verzonden pakket. Op basis daarvan bepalen ze waar het pakket naartoe moet worden gestuurd. Deze beslissing baseren ze op de best mogelijke route. Als een routerpoort een pakket opmerkt, raadpleegt de router de routingtabel. De poort probeert het netwerknummer van het IP-adres van de bestemming af te stemmen op een vermelding in de routingtabel. Als er een overeenkomst wordt gevonden, stuurt de poort het pakket door naar het bestemmingsnetwerk. Wordt er geen overeenkomst gevonden, dan stuurt de poort het pakket naar een router die als de standaard gateway is gedefinieerd.

RT-VBR (Real Time-Variable Bit Rate) - Servicetype dat tijdsgevoelige toepassingen ondersteunt, zoals bijvoorbeeld spraak. Hierbij wordt de snelheid gevarieerd waarmee cellen aankomen.

S

Spanning Tree Bridging - Bepaald algoritme of formule. Transparante bruggen gebruiken het spanning tree algoritme om op dynamische wijze het beste pad tussen de bron en de bestemming te bepalen. Dit algoritme vermijdt bruglussen (meerdere paden die het ene segment met het andere verbinden) binnen een netwerk. Het algoritme bepaalt alle overbodige paden en maakt slechts één pad actief. Het spanning tree protocol (STP) maakt deel uit van IEEE-standaard 802.1.

Splitter - DSL-apparaat voor analoge telefoons, plus digitale gegevenstoegang via internet. Met een splitter kunnen analoge stemsignalen worden verzonden op basisbandfrequenties. Deze werken samen met doorlaatbandgegevenstransmissie door een laagdoorlaatfilter.

Statische routes - Permanente routes die de gateway opslaat. De gateway gebruikt deze routes om te bepalen waar ontvangen IP-pakketten naartoe moeten worden gestuurd.

Subnetmasker - Gedeelte van een netwerk. Wordt van andere gedeelten onderscheiden door het gebruik van een masker of een subnetnummer. Subnetmaskers verdelen een netwerk in een aantal mini-netwerken of subnetten. Het gebruik van subnetten vermindert de hoeveelheid gegevensverkeer in elk subnet. Subnetten maken het netwerk bovendien eenvoudiger te beheren. Elk subnet functioneert als een onafhankelijk netwerk.

SVC (Switched Virtual Circuit) - Virtuele verbinding tussen twee variabele eindpunten van het netwerk. De schakeling maakt aan het begin van de oproep verbinding en verbreekt deze aan het einde van de oproep. Een term die gebruikt wordt voor frame relays en ATM-netwerken.

T

TCP/IP (Transmission Control Protocol/Internet Protocol) - Set protocollen die is ontworpen om geheel verschillende computers die gebruik maken van verschillende netwerken en LAN's met elkaar te verbinden.

Topologie - Geometrische fysieke of elektrische configuratie die een lokaal communicatienetwerk beschrijft. De meest voorkomende distributiesysteemtopologieën zijn bus, ring en ster.

U

UBR (Unspecified Bit Rate) - 'Best effort'-service die geen bijzonder beperkte vertraging of vertragingsvariatie vereist. UBR voorziet niet in een specifieke servicekwaliteit, noch in een gegarandeerde doorvoer.

UDP (User Datagram Protocol, gebruikersdatagramprotocol) - Een protocol binnen de TCP/IP-protocolsuite. Als de betrouwbaarheid van de verzending niet bijzonder belangrijk is, kan de communicatie gebruik maken van UDP in plaats van TCP.

UPnP (Universal Plug and Play) - Wanneer UPnP is ingeschakeld in de U.S. Robotics Wireless MAXg ADSL Gateway, kunnen alle UPnP-toepassingen die in de LAN-apparaten worden uitgevoerd met UPnP (bijvoorbeeld Windows XP) NAPT passeren. De ADSL gateway voert de DNS Relay-functie alleen uit als NAPT is ingeschakeld.

USB (Universal Serial Bus) - Externe busstandaard die gegevensoverdracht met een snelheid van 12 Mbps ondersteunt.

V

VCI (Virtual Channel Identifier) - Adres van een virtueel schakelsysteem. Een geheel getal tussen 0 en 65.535. Dit getal identificeert een virtueel kanaal dat cellen kunnen doorkruisen.

VPI (Virtual Path Identifier) - Adres van een virtueel pad naar een verbinding op een ATM-netwerk. Een geheel getal tussen 0 en 4095.

W

WAN (Wide Area Network) - Netwerkbasis die een groot geografisch gebied omvat.

WINS (Windows Internet Name Service) - Service die Windows-netwerknamen omzet in adressen die kunnen worden gebruikt voor routingdoeleinden.

Z

Zijband - Frequentieband die aan de drager grenst. Bij modulatie van de drager worden zijbanden gecreëerd. De zijbanden bevatten de signaalgegevens, maar nemen meer bandbreedte in beslag dan de drager strikt gesproken nodig heeft. In sommige gevallen kan het schakelsysteem dubbele zijbanden onderdrukken zonder schade toe te brengen aan de signaalgegevens. Zo heeft AM bijvoorbeeld nog slechts een enkele zijband wanneer schakelsystemen één of twee identieke AM-zijbanden verwijderen. Bepaalde enkele-zijbandapparatuur onderdrukt ook de dragerfrequentie. De drager moet dan bij de ontvanger worden hersteld voordat het signaal kan worden gedemoduleerd, oftewel hersteld.