De routingtabel laat de IP-adressen of adresroutes zien waarlangs computers die zijn aangesloten op de gateway verschillende bestemmingen bereiken, zoals het lokale netwerk, de gateway of bestemmingen buiten de gateway (zoals het internet).
Destination (Bestemming): de bestemming voor de verbinding.
Gateway (Gateway): het IP-adres van de volgende router waarnaar de frames worden doorgestuurd.
Subnet Mask (Subnetmasker): het aan de bestemming gekoppelde subnetwerkmasker. Dit is een model dat de adres-bits die worden gebruikt voor routing naar bepaalde subnetwerken in het adres van de bestemming identificeert. Elke bit die overeenkomt met '1' behoort tot het subnetmaskernummer. Elke bit die overeenkomt met '0' behoort tot het hostnummer.
Flag (Vlag): geeft de status van de route aan.
U: Omhoog.
!: Afgekeurd.
G: Gateway.
H: Host.
R: Opnieuw instellen.
D: Dynamisch (doorgestuurd).
M: Gewijzigd (doorgestuurd).
Metric (Metrisch): als een router een routing-update ontvangt met een nieuw of gewijzigd bestemmingsnetwerk, voegt de router 1 toe aan de metrische waarde die in de update staat. Vervolgens wordt het netwerk in de routingtabel ingevoerd.
Service (Service): de voor de verbinding gebruikte service.
Interface (Interface): de lokale interface via welke de volgende bestemming op de route wordt bereikt.