In dit gedeelte kunt u met behulp van MAC-adressen aangeven welke draadloze apparaten al dan niet verbinding met de gateway mogen maken. Het MAC-adres wordt doorgaans vermeld op een etiket van het externe draadloze product of in het configuratiehulpprogramma van de draadloze client, afhankelijk van het draadloze apparaat dat u gebruikt.
Via de configuratiepagina's van de gateway kunt u toegang tot de gateway op basis van MAC-adressen configureren. Dit doet u met de knop Allow Current Clients (Huidige clients toelaten) of door een toe te passen filterniveau op te geven:
Klik op de knop Allow Current Clients (Huidige clients toelaten) om alle draadloze clients die momenteel verbinding met de gateway hebben in de toekomst toegang tot de gateway te geven. In dit geval wordt standaard de filterinstelling Allow only these devices (Alleen deze apparaten toelaten) toegepast.
Allow all (Alle toelaten): alle draadloze clients die over de juiste beveiligingsinformatie beschikken, mogen verbinding met de gateway maken. Dit is de standaard instelling.
Allow these (Deze toelaten): alleen de apparaten met de opgegeven MAC-adressen mogen een draadloze verbinding met de gateway tot stand brengen.
Klik op Add (Toevoegen).
Voer bij MAC address (MAC-adres) het MAC-adres in van de apparaten die verbinding met de gateway mogen maken en klik op Apply (Toepassen).
Deny these (Deze weigeren): de apparaten met de opgegeven MAC-adressen mogen geen draadloze verbinding met de gateway tot stand brengen. Gebruik deze optie als onbevoegde draadloze apparaten verbinding met uw netwerk hebben.
Klik op Add (Toevoegen).
Voer bij MAC address (MAC-adres) het MAC-adres in van de apparaten die geen verbinding met de gateway mogen maken en klik op Apply (Toepassen).
Opmerking: klik nadat u de wijzigingen hebt doorgevoerd op Save (Opslaan) om de nieuwe instellingen op te slaan en de gateway opnieuw op te starten.