Logboekgegevens

Dit logboek geeft het verkeer op de TCP/UDP LAN- en op de WAN-interface weer dat voor de gateway is bestemd. U kunt deze informatie gebruiken om te bepalen of er onbevoegde gebruikers toegang tot uw netwerk proberen te krijgen.

Met de knop Refresh (Vernieuwen) wordt het logboek met de meest recente gegevens bijgewerkt.

De knop Configure (Configureren) is bedoeld voor de specificatie van het type gegevens dat u in het logbestand wilt laten weergeven:

  1. Klik op Configure (Configureren) om het volgende venster weer te geven:

  2. Selecteer de opties voor het registreren van gegevens en de weergave van het logbestand: Disable log / Enable log (Log uitschakelen/log inschakelen)

  3. Selecteer bij Log level (Log-niveau) het gewenste log-niveau. Met Log Level (Log-niveau) geeft u aan welke typen gebeurtenissen moeten worden geregistreerd. Er zijn verschillende levels (niveaus) te registreren gebeurtenissen die verschillend worden weergegeven:

    De gateway registreert alle gebeurtenissen op het geselecteerde niveau en daarboven. Als u het logniveau bijvoorbeeld instelt op Critical, worden alle gebeurtenissen op 'critical'-, 'alert'- en 'emergency'-niveau geregistreerd. Andere gebeurtenissen worden in dit geval niet geregistreerd.

  4. Selecteer bij Display level (Weergaveniveau) het gewenste weergaveniveau voor het logboek. Hier kunt u het niveau selecteren van de gebeurtenis die u op de voorafgaande pagina System Log wilt laten weergeven. Dit onderdeel gebruikt dezelfde niveau-indeling als Log Level hierboven, maar is van toepassing op welke gebeurtenissen worden weergegeven in de webinterface en welke worden geregistreerd.

  5. Selecteer bij Mode (Modus) de modus voor het logboek: op te slaan in het lokale geheugen van de gateway, te verzenden naar een externe syslog-server, of allebei tegelijk. Indien u Remote (Extern) selecteert, zal het systeem de gebeurtenissen die op de externe server worden opgeslagen niet weergeven. De externe server is in dit geval een syslog-apparaat dat u dient in te stellen.

  6. Voer bij Server IP address (IP-adres server) het IP-adres van de externe syslog-server in.

  7. Voer bij Server UDP port (UDP-poort server) de UDP-poort van de externe syslog-server in. Normaliter wordt poortnummer 514 vaak gebruikt, maar u kunt een poortnummer naar keuze invoeren.

  8. Klik op Apply (Toepassen) om uw instellingen op te slaan en het logbestand met de nieuwe instellingen te bekijken.

     

Terug naar de opties van menu Status (Status).