Opmerking: als u SecureEasySetup hebt gebruikt om de draadloze beveiligingsinstellingen te configureren, kunnen aangesloten draadloze clients geen verbinding met de router meer maken als u de Network Name (Netwerknaam) of andere beveiligingsinstellingen van de router wijzigt.
In dit gedeelte kunt u de draadloze beveiligingsfuncties inschakelen. USRobotics beveelt ten zeerste aan de draadloze beveiliging in te schakelen zodat onbevoegde clients geen toegang tot uw netwerk kunnen krijgen.
Opmerking: alle draadloze apparaten die u op het netwerk wilt aansluiten, moeten dezelfde draadloze beveiligingsinstellingen hebben, inclusief de coderingstekenreeks of de sleutel die u gebruikt om uw draadloze netwerk te beveiligen.
Schakel de draadloze functies van de router in door het vakje Allow wireless connections (Draadloze verbindingen toestaan) aan te vinken.
Draadloze clients gebruiken de Network name (SSID) (Netwerknaam (SSID)) om verbinding met de router te maken.
De standaard Network name (Netwerknaam) van de router is USR5464. Als u meerdere Wireless Ndx Routers onafhankelijk van elkaar wilt gebruiken, dient u voor elke router een unieke netwerknaam te configureren.
Opmerking: als u meerdere Wireless Ndx Routers gebruikt en u deze onafhankelijk van elkaar wilt gebruiken, moet elke router een eigen unieke netwerknaam hebben.
Selecteer
(Netwerknaam uitzenden) als u wilt dat de router tijdens een site scan door draadloze apparaten kan worden gedetecteerd.
Als u de selectie van Broadcast network name (Netwerknaam uitzenden) ongedaan maakt, detecteren draadloze apparaten uw draadloze netwerk tijdens een site scan niet. In dit geval dient de netwerknaam (SSID) van de router handmatig in de apparaten te worden ingevoerd om verbinding mogelijk te maken.
Selecteer Access point isolation (Toegangspunt isoleren) als de router op een openbare locatie wordt gebruikt en u niet wilt dat de draadloze clients onderling bestanden of printers kunnen delen. Als deze optie is geselecteerd, hebben alle draadloze clients alleen toegang tot het internet. Een voorbeeld van een situatie waarin u deze functie kunt inschakelen, is een openbare hotspot, zoals een café of hotel. Deze functie is standaard uitgeschakeld.
Met de Bridge Mode (Modus Bridge) worden twee geïsoleerde netwerken draadloos verbonden. Als deze functie is ingeschakeld, kunnen draadloze clients geen verbinding met de router maken. Een bridge wordt gebruikt als u probeert twee netwerken of twee groepen bekabelde clients te verbinden die beide over een eigen router of een eigen draadloos access point beschikken en die te ver van elkaar zijn verwijderd om met een Ethernet-kabel te worden verbonden. Een voorbeeld van deze situatie bestaat uit twee huizen die netwerkbronnen willen delen zonder kabels door hun tuin te leggen.
Deze modus is standaard uitgeschakeld en de router staat standaard in de modus Access Point (Access point) om draadloze verbindingen te accepteren.
Als u de Bridge Mode (Modus Bridge) en WDS-beperkingen op de draadloze router inschakelt, wordt er een bridge tot stand gebracht naar een andere draadloze router of een access point en kan geen enkele draadloze client verbinding met het draadloze netwerk maken. Dit wordt meestal gebruikt om twee netwerken die zich in verschillende gebouwen bevinden met elkaar te verbinden. Elke draadloze router of access point heeft het MAC-adres van het andere apparaat in de tabel met WDS-beperkingen nodig.
Als u de Bridge Mode (Modus Bridge) hebt ingeschakeld, kunt u alleen de volgende coderingsmethoden gebruiken: WPA (PSK) (WPA (PSK)), WEP open (WEP open), WEP shared (WEP gedeeld) of None (Geen). U kunt het coderingstype TKIP (TKIP) of AES (AES) selecteren, maar niet TKIP and AES (TKIP en AES).
Opmerking: in de Bridge Mode (Modus Bridge) ondersteunt de Wireless Ndx Router Wi-Fi Multimedia (WMM) niet.
Opmerking: klik nadat u de wijzigingen hebt doorgevoerd op Save (Opslaan) om de nieuwe instellingen toe te passen en de router opnieuw op te starten.
De routers en access points van USRobotics kunnen een functie gebruiken die bekendstaat onder de naam WDS (Wireless Distribution System). Deze functie zorgt ervoor dat u de draadloze router of het access point rechtstreeks op een andere draadloze router of een ander access point kunt aansluiten terwijl draadloze clients nog steeds verbinding met het netwerk kunnen maken.
Als u Enable WDS restrictions (WDS-beperkingen inschakelen) selecteert, dient u de MAC-adressen van de draadloze routers of access points die verbinding met deze router moeten maken in te voeren en op de knop Add (Toevoegen) te klikken.
Klik om een bestaande WDS-toewijzing te verwijderen op de knop Delete (Verwijderen) naast het MAC-adres.
Met WDS kunt u verschillende access points of draadloze routers gebruiken om verschillende afzonderlijke netwerken met elkaar te verbinden. Door met elk netwerk een access point of draadloze router te verbinden en de WDS-functie te activeren, kunnen alle draadloze clients in de directe omgeving verbinding met het draadloze netwerk maken terwijl er ook een bridge wordt gemaakt naar een ander access point of een andere draadloze router verder weg. De draadloze router en het draadloze product waarmee u een bridge maakt, dienen hetzelfde kanaal, dezelfde Network Name (SSID) (Netwerknaam (SSID)) en dezelfde draadloze beveiligingsinstellingen te gebruiken. Ook dient het MAC-adres van het andere apparaat in de tabel met WDS-beperkingen te worden vermeld. Door de optie WDS Restrictions (WDS-beperkingen) in te schakelen, kunt u de MAC-adressen van de access points of draadloze routers opgeven die verbinding met het door u gevormde netwerk mogen maken. Op deze manier kunt u regelen wie er toegang tot het netwerk krijgt.
Houd er rekening mee dat bij dit type draadloos netwerk de doorvoersnelheid in het bridge-gedeelte mogelijk lager is. Gebruik bridged routers of access points die draadloze clients ook toestaan verbinding met het netwerk te maken daarom niet voor verkeer met grote volumes. Een aantal voorbeelden van situaties waarin u dit netwerktype kunt gebruiken, zijn beveiligingscamera's, netwerktoegang tot bepaalde delen van een gebouw die niet met kabels kunnen worden verbonden of om een conferentie tijdelijk van toegang tot het netwerk te voorzien.
Als u de Bridge Mode (Modus Bridge) en WDS-beperkingen op de draadloze router inschakelt, wordt er een bridge naar een andere draadloze router of een ander access point tot stand gebracht en kan geen enkele draadloze client verbinding met het draadloze netwerk maken. Dit wordt meestal gebruikt om twee netwerken die zich in verschillende gebouwen bevinden te verbinden. Elke draadloze router en elk access point heeft het MAC-adres van het andere apparaat in de tabel met WDS-beperkingen nodig.
De WDS-verbindingen van de router ondersteunen WPA2 (PSK) (WPA2 (PSK)), de andere RADIUS-beveiligingsmethoden en de codering TKIP and AES (TKIP en AES) niet.
Als de router met een van de onderstaande beveiligingsmethoden en coderingstypen is geconfigureerd, moeten alle WDS-verbindingen naar de router WPA-PSK (TKIP) (WPA-PSK (TKIP)) gebruiken:
WPA2 (PSK) (WPA2 (PSK)) met TKIP and AES (TKIP en AES)
WPA2 (PSK) (WPA2 (PSK)) met TKIP (TKIP)
WPA (PSK) (WPA (PSK)) met TKIP and AES (TKIP en AES)
WPA (PSK) (WPA (PSK)) met TKIP (TKIP)
Als de router met een van de onderstaande beveiligingsmethoden en coderingstypen is geconfigureerd, moeten alle WDS-verbindingen naar de router WPA (PSK) (WPA (PSK)) met AES (AES) gebruiken:
WPA2 (PSK) (WPA2 (PSK)) met AES (AES)
WPA (PSK) (WPA (PSK)) met AES (AES)
In beide gevallen wordt de Pass phrase (Coderingstekenreeks, ook wel een netwerksleutel, sleutel of persoonlijke gedeelde sleutel genoemd) die u voor de draadloze beveiliging op de router hebt ingesteld ook gebruikt als de persoonlijke gedeelde sleutel (PSK) voor WDS-verbindingen. Desalniettemin moeten alle draadloze clients die verbinding met de router maken dezelfde beveiligingsmethode en hetzelfde coderingstype gebruiken als u op de router hebt geconfigureerd.
Deze functie is standaard uitgeschakeld. Als u deze functie wilt inschakelen, schakelt u het selectievakje naast Enable WMM (WMM inschakelen) in. Op de andere apparaten die u op het netwerk aansluit, moet WMM ook worden ondersteund en zijn ingeschakeld als u deze functie met deze apparaten wilt gebruiken.
Met deze voorziening wordt de functie Quality of Service (QoS) ingeschakeld die wordt gebruikt voor multimediatoepassingen, zoals Voice over IP (VoIP) en video. Hiermee krijgen de netwerkpakketten van de multimediatoepassing voorrang boven de normale netwerkgegevenspakketten, zodat multimediatoepassingen vloeiender en met minder fouten worden uitgevoerd.
Als u WMM inschakelt, kunt u vervolgens Enable no-acknowledgement (Uitschakeling van bevestiging ondersteunen) selecteren. De uitschakeling van de bevestiging verwijst naar het bevestigingsbeleid dat op MAC-niveau wordt gebruikt. Als het uitschakelen van de bevestiging wordt ondersteund, verloopt de doorvoer efficiënter, maar kan de foutratio toenemen in een omgeving met veel radiofrequente (RF) ruis.
Als u WMM hebt ingeschakeld, kunt u ook Enable APSD (Automatic Power Save Delivery) (APSD inschakelen (Automatische energiebesparing)) selecteren. APSD beheert het radiogebruik voor apparaten die op batterijen werken om in bepaalde omstandigheden voor een langere levensduur van de batterijen te zorgen. APSD staat een langer beacon-interval toe totdat een toepassing start die een short packet exchange interval vereist. Voice over Internet Protocol (VoIP) is een voorbeeld van een toepassing die een short packet exchange interval vereist. APSD heeft alleen invloed op het radiogebruik en op de levensduur van de batterijen als de draadloze client ook APSD ondersteunt.
Opmerking: in de 802.11n-modus wordt WMM niet ondersteund en de optie MAXg (125 Mbps) (MAXg (125 Mbps)) onder Acceleration (Acceleratie) is niet compatibel met WMM. U dient Off (Uit) te selecteren bij de optie 802.11n mode (802.11n-modus) en de optie Acceleration (Acceleratie) op 54g+ (Xpress™) (54g+ (Xpress™)) in te stellen om WMM te kunnen gebruiken.
De velden in dit gedeelte hebben betrekking op geavanceerde draadloze functies die de meeste gebruikers niet hoeven te wijzigen. Als u deze instellingen wilt wijzigen, dient u de standaard instellingen te noteren voordat u wijzigingen aanbrengt. Op deze wijze kunt u de instellingen herstellen wanneer er problemen optreden.
Regel- en secundaire uitbreidingskanalen zijn alleen van toepassing als de router op de 40 MHz bandbreedte functioneert en de modus 802.11n als Automatic (Automatisch) is geconfigureerd.
Amerikaanse kanalen:
Regelkanaal |
Zijband |
Uitbreidingskanaal |
---|---|---|
1 - 7 |
Lager |
Kanaalnummer + 4 |
5 - 11 |
Hoger |
Kanaalnummer - 4 |
Europese kanalen:
Regelkanaal |
Zijband |
Uitbreidingskanaal |
---|---|---|
1 - 9 |
Lager |
Kanaalnummer + 4 |
5 - 13 |
Hoger |
Kanaalnummer - 4 |
Voorbeeld: als het regelkanaal op 1 is ingesteld, wordt het uitbreidingskanaal op kanaal 5 verzonden. De totale bandbreedte van de signalen op kanaal 1 en 5 is gelijk aan 40 MHz.
Voorbeeld: als het regelkanaal op 11 is ingesteld, wordt het uitbreidingskanaal op kanaal 7 verzonden. De totale bandbreedte van de signalen op kanaal 11 en 7 is gelijk aan 40 MHz.
Power level (Vermogen): selecteer 100%, 50% of 25% in de vervolgkeuzelijst. Het vermogen geeft de sterkte van het draadloze signaal dat door de router wordt verzonden aan. Gebruik een lagere instelling als u in een gebied woont waarin het draadloze signaal met andere draadloze netwerken overlapt en u minder storing wilt veroorzaken.
Control Channel (Regelkanaal): hier kunt u het kanaal instellen waarop de router functioneert. Als u storingen of problemen met het draadloze netwerk ondervindt, kunt u de problemen mogelijk verhelpen door het kanaal te wijzigen. Het wordt aanbevolen het regelkanaal op Automatic (Automatisch) in te stellen om storing van aangrenzende netwerken te voorkomen.
802.11n mode: deze modus kunt u op Automatic (Automatisch) of Off (Uit) instellen. Als u Automatic (Automatisch) selecteert, wordt 802.11n ondersteund en als u Off (Uit) selecteert, wordt 802.11n niet ondersteund.
Bandwidth (Bandbreedte): geef aan welke bandbreedte de router voor de radiofrequentie moet gebruiken als de modus 802.11n op Automatic (Automatisch) is ingesteld. U hebt de keuze uit 20 MHz en 40 MHz. Als de router andere naburige draadloze netwerken detecteert, wordt 20 MHz gebruikt om storing van de netwerken te voorkomen. Als er geen andere naburige netwerken worden gedetecteerd, gebruikt de router 40 MHz.
Als de modus 802.11n op Automatic (Automatisch) is ingesteld, gebruikt de router zowel op 20 MHz als op 40 MHz dynamische kanaalselectie om de beste kanalen voor overdracht te bepalen en optimale prestaties te leveren.
NPHY rate (NPHY-snelheid): stel de snelheid van de fysieke laag (NPHY) in. Deze snelheden zijn alleen van toepassing als de modus 802.11n op Automatic (Automatisch) is ingesteld.
Automatic 802.11n protection (Automatische 802.11n-bescherming): als u deze optie selecteert, gebruikt de router Request to Send/Clear to Send (RTS/CTS) om de prestatie in gemengde 802.11-omgevingen te verbeteren. Als u dit niet selecteert, worden de 802.11-prestaties onder de meeste omstandigheden gemaximaliseerd terwijl de overige 802.11-modi (802.11b, etc.) van secundair belang zijn.
54g mode: Bij 54g mode (54g-modus) kunt u Automatic (Automatisch), 802.11g Performance (802.11g-prestaties) of 802.11b Only (Alleen 802.11b) selecteren. Deze optie is alleen beschikbaar als de modus 802.11n op Off (Uit) is ingesteld.
Legacy rate (Snelheid bij gebruik van oudere normen): dit is de draadloze verbindingssnelheid waarmee gegevens op uw draadloze netwerk worden verzonden en ontvangen. Deze optie is alleen beschikbaar als de modus 802.11n op Off (Uit) is ingesteld.
Multicast rate (Multicast-snelheid): geef aan met welke snelheid multicast-pakketten op uw draadloze netwerk worden verzonden en ontvangen. Multicast-pakketten worden gebruikt om één enkel bericht naar een reeks ontvangers binnen een bepaalde groep te versturen. Tele- en videoconferenties en e-mailgroepen zijn voorbeelden van multicast-toepassingen. Door een hoge multicast-snelheid in te stellen, kunt u mogelijk de prestaties van de multicast-functies verbeteren. Deze snelheden worden in Mbps weergegeven. U hebt de keuze uit Automatic (Automatisch), 1, 2, 5.5, 6, 9, 11, 12, 18, 24, 36, 48, 54.
Basic rate set (Basissnelheden): selecteer de basissnelheid die draadloze clients moeten ondersteunen. U hebt de keuze uit Default (Standaard), All (Alles) of 1 & 2 Mbps (1 en 2 Mbps).
Acceleration (Acceleratie): selecteer None (Geen) of 54g+ (Xpress™) (54g+ (Xpress™)). Deze functies bepalen de normale snelheden of de snelheden met acceleratie. Stel de modus in op 54g (Xpress™) (54g+ (Xpress™)) voor de meest uitgebreide compatibiliteit. Stel de modus in op None (Geen) als u problemen met oudere 802.11b/g-apparatuur ondervindt. MAXg (125 Mbps) werkt uitsluitend met draadloze MAXg-clients.
Enable VLAN priority mode (VLAN-prioriteitsmodus ingeschakeld): als u deze optie selecteert, geeft de router met behulp van de VLAN-tag aan welke pakketten prioriteit hebben.
Beacon Interval (Beacon-interval): de tijdsduur tussen beacon-transmissies. Een beacon is het levenssignaal van een draadloze client of router en wordt naar het netwerk verzonden om aan te geven dat het apparaat nog actief is. Deze optie moet worden ingesteld op een waarde tussen 1 en 1000 milliseconden. Het standaard beacon-interval is 100 ms.
RTS threshold (RTS-drempel): de RTS-drempel is de minimale grootte in bytes waarbij het Request to Send/Clear to Send (RTS/CTS)-mechanisme wordt gebruikt. In een netwerk waarin er aanzienlijke radiostoring is of waarin veel draadloze apparaten hetzelfde kanaal gebruiken, kan het frameverlies mogelijk worden verminderd door de RTS-drempel te verlagen. De RTS-drempel is standaard op de maximale waarde, namelijk 2347 bytes, ingesteld.
Fragmentation threshold (Fragmentatiedrempel): het maximale niveau dat de router bereikt bij het verzenden van gegevens in pakketten voordat de pakketten in fragmenten worden opgedeeld. Als er problemen optreden bij het verzenden van gegevens, komt dit doorgaans doordat er ander verkeer op het netwerk plaatsvindt en het gelijktijdige verkeer conflicten veroorzaakt. U kunt dit probleem mogelijk oplossen door de gegevens op te delen in fragmenten. Hoe lager de waarde voor de fragmentatiedrempel, hoe kleiner een pakket voordat het in fragmenten wordt opgedeeld. Als u de maximale waarde (2346) opgeeft, wordt fragmentatie in feite uitgeschakeld. U dient dit niveau alleen te wijzigen als u een geavanceerde gebruiker bent.
DTIM Interval (DTIM-interval): deze parameter configureert de tijd waarna gebufferde broadcast- en multicast-frames aan de draadloze clients worden geleverd. Deze optie stelt mobiele apparaten in staat stroom te besparen. Als u toepassingen gebruikt die broadcast- of multicast-frames gebruiken om gegevens te leveren, dient u het Delivery Traffic Indication Message (DTIM)-interval op 1 in te stellen om de vertraging van realtime verkeer zoals multicast-audio en videostreams te beperken.
Preamble (Preamble): dit geeft de lengte van het Cyclic Redundancy Check (CRC)-blok voor communicatie tussen de router en draadloze clients aan. De preamble bestaat uit de velden Synchronisatie en Beginframebegrenzer (SDF). Het synchronisatieveld wordt gebruikt om de levering van een frame aan draadloze apparaten aan te geven, om de frequentie van het radiosignaal te meten en om indien nodig correcties door te voeren. De SFD aan het einde van de preamble wordt gebruikt om het begin van het frame te markeren.
Als u geen 802.11b-apparaten in uw netwerk gebruikt, kunt u de preamble voor optimale prestaties op Short (Kort) instellen. Stel de preamble in op Long (Lang) als het netwerk zowel 802.11g- als 802.11b-apparaten omvat.
Opmerking: klik nadat u de wijzigingen hebt doorgevoerd op Save (Opslaan) om de nieuwe instellingen toe te passen en de router opnieuw op te starten.