Er kan een USB-printer met de gateway worden verbonden en worden gebruikt als netwerkprinter als u een besturingssysteem gebruikt dat ondersteuning biedt voor een Internet Printing Protocol (IPP)-printer. Macintosh OS X 10.3 en hoger biedt ingebouwde ondersteuning voor deze functie.
Opmerking: ga als de printer reeds is geïnstalleerd op alle computers die er gebruik van maken wanneer deze met het netwerk is verbonden naar stap 2: gegevens van de printserver ophalen.
Voordat u uw printer op de printserver aansluit, dient u de stuurprogramma's van de fabrikant van de printer op elke computer te installeren die van de printer gebruik maakt.
Sluit uw USB-printer aan op een van de USB-poorten van uw computer.
Installeer de printer door de installatie-instructies die met de printer zijn meegeleverd op te volgen.
Druk een testpagina af om te controleren of de printer juist functioneert.
Schakel de printer uit.
Koppel de printer van de computer los en sluit het platte, rechthoekige uiteinde van de USB-kabel aan op de USB-poort van de gateway.
Steek de stekker van de printer in het stopcontact en zet de printer aan.
Start een webbrowser. Voer op de locatie- of adresregel 192.168.1.1 in en druk op ENTER.
Opmerking: als u het IP-adres van uw gateway hebt gewijzigd, dient u het nieuwe IP-adres in plaats van 192.168.1.1 in te voeren.
Voer als het venster voor gebruikersnaam en wachtwoord verschijnt de gebruikersnaam en het wachtwoord dat u hebt aangemaakt in. Klik op OK om de setuppagina van de gateway te laden.
Opmerking: de eerste keer dat u verbinding met de configuratiepagina's van de gateway maakt, wordt u niet gevraagd om u aan te melden. Tijdens de installatieprocedure maakt u een gebruikersnaam en een wachtwoord aan waarmee u zich bij de gateway kunt aanmelden. Gebruik deze gebruikersnaam en dit wachtwoord wanneer u zich bij de gateway wilt aanmelden. De gebruikersnaam en het wachtwoord zijn hoofdlettergevoelig.
Selecteer Print Server (Printserver) in het menu Device (Apparaat) en zoek naar Printer status (Printerstatus) en de locatie van de printer.
Noteer het adres dat in het veld met de printerlocatie staat. U hebt dit adres nodig om de printer in te stellen op alle computers die op uw netwerk zijn aangesloten en die u toegang tot de printer wilt geven.
Opmerking: u dient deze procedure op elke computer op uw netwerk uit te voeren om afdrukken via de printserver op de gateway mogelijk te maken.
Open Hulpprogramma en dubbelklik op Afdrukbeheer.
Houd de Alt/Optie-toets ingedrukt en klik op Toevoegen.
Selecteer Geavanceerd en selecteer de onderstaande waarden of voer deze in:
Apparaat: Internet Printing Protocol met HTTP
Apparaatnaam: HP Deskjet 990c (voorbeeld, selecteer uw printer)
URI-apparaat: http://192.168.1.1:1631/printers/My_Printer
Opmerking: de Device URI-informatie is hoofdlettergevoelig en dient precies zo te worden ingevoerd als deze wordt weergegeven in het gedeelte Printer location (Printerlocatie) op de pagina Status (Status) van de gateway. Als u het IP-adres van uw gateway hebt gewijzigd, dient u in plaats van 192.168.1.1 het IP-adres van uw gateway te gebruiken.
Opmerking: als de fabrikant of het model van uw printer niet in de lijst staan, dient u contact op te nemen met de fabrikant om een met IPP compatibel PostScript Printer Description (PPD)-bestand voor Macintosh te krijgen.
Opmerking: als u het bovenstaande scherm niet ziet, dient u de Alt-/Optie-toets ingedrukt te houden en op Meer printers... te klikken
Klik als u de printer hebt geselecteerd op Maak standaard.
Open Programma's en dubbelklik op Tekst bewerken om een testpagina aan te maken.
Voer wat tekst in.