De firewall van de gateway kan voorkomen dat interne gebruikers of toepassingen toegang hebben tot het internet. Dit kan op twee manieren:
Ga naar de pagina Tutorials voor een tutorial over het gebruik van uitgaande filters om een computer toegang tot het internet te weigeren.
Filter name (Naam filter): voer hier een naam voor uw binnenkomende filter in. De naam mag geen spaties bevatten.
Protocol (Protocol): selecteert TCP, UDP, een combinatie van TCP/UDP of ICMP.
Source IP address (IP-adres bron): geef het interne IP-adres op waarvoor u de toegang wilt blokkeren.
Source subnet mask (Subnetmasker bron): voer het subnetmasker voor het IP-adres van de bron in.
Source port (Bronpoort): voer het poortnummer of het poortbereik van de bron in.
Destination IP address (IP-adres bestemming): geef het externe IP-adres op waarvoor u de toegang wilt blokkeren.
Destination subnet mask (Subnetmasker bestemming): voer het subnetmasker voor het IP-adres van de bestemming in.
Destination port (Poort bestemming): geef het poortnummer of het poortbereik van de bestemming op waarvoor u de toegang wilt blokkeren (voor het IP-adres van de bestemming).
Klik nadat u het filter hebt ingesteld op Apply (Toepassen).
Om een bestaande filterdefinitie uit de tabel met filters te verwijderen, dient u het selectievakje Remove (Verwijderen) naast het filter in te schakelen en op de knop Remove (Verwijderen) te klikken.
Terug naar de opties van menu Security (Beveiliging).