![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
||||||||||
![]() |
|||||||||||||
Inhoudsopgave:Gespecialiseerde internetverbinding-instructies De Wireless Turbo Access Point & Router configureren > Problemen oplossen en Ondersteuning |
Gebruikershandleiding voor de Wireless Turbo Access Point & Router (Windows 95, 98, 2000, NT, Me, XP en Macintosh)
De Wireless Turbo Access Point & Router configurerenU kunt de op de web-interface gebruiken om de instellingen van de Wireless Turbo Access Point & Router te wijzigen. Hieronder volgt een korte omschrijving van deze instellingen. Opstarten en inloggenOpen een internetbrowser en typ het IP-adres van de Wireless Turbo Access Point & Router. Dit is het standaard IP-adres van de Wireless Turbo Access Point & Router: Na het tot stand brengen van de verbinding ziet u de web-interface. De standaardgebruikersnaam is admin. Er is geen standaard wachtwoord voor de Wireless Turbo Access Point & Router. De Wireless Turbo Access Point & Router beschikt over acht hoofdonderdelen: Status, Basis Setting, Wireless, Routing, Access, Management, Tools en Wizard. Opmerking: Nadat u de configuratie- of beveiligingsinstellingen van de Wireless Turbo Access Point & Router gewijzigd hebt, dient u op Apply (Toepassen) te klikken om uw wijzigingen op te slaan en door te voeren.
StatusHet onderdeel Status bevat vijf subonderdelen: Device Information, Log, Log Setting, Statistic en Wireless.
Device InformationHier ziet u de gegevens over de verbindingssnelheid voor de verschillende netwerkaspecten van uw Wireless Turbo Access Point & Router.
LogHier ziet u alle logboekberichten die gegenereerd zijn door uw Wireless Turbo Access Point & Router.
Log SettingHier kunt u de details opgeven betreffende gegenereerde logboeken. SMTP Server: De volledig erkende domeinnaam van uw e-mailserver.
StatisticHier ziet u de gegevens over de pakketoverdracht voor de verschillende netwerkaspecten van uw Wireless Turbo Access Point & Router. Klik op Reset om de resultaten te wissen en opnieuw te beginnen met het opslaan van de statistieken.
WirelessOp dit scherm ziet u hoe lang u verbonden bent en ook het MAC-adres van de draadloze clients die aangesloten zijn op de Wireless Turbo Access Point & Router.
Basic SettingsHet onderdeel Basic Setting bestaat uit vier schermen: LAN&DHCP Server, WAN, Password en Time. LAN&DHCP ServerOnder LAN&DHCP Server ziet u de volgende informatie: Host Name: De naam van de router die op het WAN-netwerk wordt gebruikt.
Als de DHCP-server van de Wireless Turbo Access Point & Router is ingeschakeld en u uw computers zodanig configureert dat IP-adressen automatisch verkregen worden, laadt uw computer automatisch de juiste TCP/IP-informatie die verschaft is door de Wireless Turbo Access Point & Router. De DHCP-server is standaard ingeschakeld.
WANOp dit scherm kunt u het type WAN-verbinding en de bijbehorende gegevens weergeven en wijzigen. Bij Connection Type kunt u het type verbinding kiezen: DHCP Client or Fixed IP, PPPoE of PPTP.
Hier volgt een meer gedetailleerde beschrijving van deze typen WAN-opties. Als u wijzigingen aanbrengt in het type WAN, dient u op Apply te klikken om deze toe te passen.
PasswordOp dit scherm kunt u het wachtwoord wijzigen dat u gebruikt om toegang te krijgen tot de Wireless Turbo Access Point & Router. Afhankelijk van uw inlognaam (admin of user) wijzigt u het wachtwoord in het betreffende gebied en klikt u op Apply. U kunt ook de Idle Time instellen. Het aantal minuten dat u invoert, bepaalt hoeveel tijd er zal verstrijken voordat de Wireless Turbo Access Point & Router de beheerder of de gebruiker zal proberen uit te loggen uit de web-interface.
TimeHier kunt u de datum- en tijdinformatie opgeven voor de Wireless Turbo Access Point & Router. De Wireless Turbo Access Point & Router zal automatisch synchroniseren met de UTC-tijd van de verschillende NTP-servers wanneer deze met het internet is verbonden. U kunt de standaard NTP-servers onderdrukken door het adres van een NTP-tijdserver in het NTP-serverveld in te voeren.
WirelessIn dit onderdeel kunt u de functie Access Point van de Wireless Turbo Access Point & Router configureren. Dit onderdeel bestaat uit drie subonderdelen: Basic, Security en Advanced. Opmerking: Voor iedere wireless card in het draadloze netwerk moet de modus Infrastructure geselecteerd zijn in de Configuration Utility. Raadpleeg de documentatie bij uw wireless card voor informatie over het selecteren van de modus Infrastructure.
BasicVoor Wireless Radio kunt u On of Off kiezen. Dit zal de draadloze functionaliteit in- en uitschakelen. SSID: De SSID is de unieke naam die gedeeld wordt door alle clients en het betreffende access point in een draadloos netwerk. Deze naam moet identiek zijn voor alle clients of access points in hetzelfde netwerk. De SSID is hoofdlettergevoelig en mag uit maximaal 30 tekens bestaan. Voor SSID Broadcast kunt u Enable en Disable kiezen. Indien u Enable (inschakelen) selecteert, zal de draadloze client die een Site Survey uitvoert uw Wireless Turbo Access Point & Router kunnen zien. Standaard is deze optie ingeschakeld. Opmerking: Als de SSID van iedere wireless card ingesteld is op "ANY", koppelen de wireless cards zich aan ieder wireless access point dat beschikbaar is. Als de SSID gewijzigd wordt in een andere instelling dan "ANY," moet iedere draadloze client in het draadloze netwerk ook gewijzigd worden in de nieuwe SSID. Opmerking: Als u SSID Broadcast uitschakelt, dient u de gegevens voor iedere draadloze client die op het draadloos netwerk aangesloten moet worden handmatig in te voeren. Wanneer de SSID-uitzending uitgeschakeld is, kunnen draadloze clients zelf niet automatisch verbinding maken met het netwerk. Channel: Deze instelling bepaalt het standaard 802.11g kanaal dat door het draadloze netwerk gebruikt wordt om te communiceren. Dynamic: De dynamische functie stelt de router in staat automatisch naar de kanalen te zoeken met minder ruis en storing. Standaard is deze functie uitgeschakeld. U kunt deze functie inschakelen door het aankruisvakje te selecteren en op Apply (toepassen) te klikken.
Als u wijzigingen aanbrengt op deze pagina, dient u op Apply te klikken.
SecurityEr zijn vier opties voor Authentication Type: WEP Open System, WEP Shared Key, WPA-PSK,en WPA(802.1x). WEP is een coderingsschema dat wordt gebruikt om draadloze gegevenscommunicatie te beveiligen. WEP gebruikt een combinatie van uit 64, 128 of 256 bits bestaande codes die de toegang tot uw netwerk bepalen en coderingsbeveiliging bieden om iedere gegevensoverdracht te beveiligen. Om de gegevenstransmissie te kunnen ontcijferen, dient iedere draadloze client op het netwerk een identieke uit 64, 128 of 256 bits bestaande code te gebruiken. Het gebruik van sleutels door WPA komt overeen met WEP, maar de sleutel wordt maar eenmaal gebruikt om het proces te starten. Als er een verbinding gemaakt is, dan zal de sleutel willekeurig veranderd worden. Dit zorgt voor een betere beveiliging. Het wordt aanbevolen om het meest veilige mechanisme dat beschikbaar is te gebruiken op uw Wireless Turbo Access Point & Router. Opmerking: WPA en WPA-PSK kunnen alleen worden gebruikt als het draadloze netwerk waar u verbinding mee wilt maken, geschikt is om WPA of WPA-PSK als verificatiemodus te gebruiken. Het kan zijn dat verouderde draadloze apparaten WPA of WPA-PSK niet kunnen gebruiken, dus dit dient te worden gecontroleerd voordat u WPA of WPA-PSK selecteert. Verificatiemodi die niet overeenkomen, zorgen dat u geen verbinding met een draadloos netwerk kunt maken.
Als u wijzigingen aanbrengt in de wireless instellingen, moet u op Apply klikken om de wijzigingen door te voeren. Als u een vergissing maakt tijdens het aanbrengen van wijzigingen in de instellingen, klikt u op Clear om de instellingen te verwijderen.
Advanced:Voor AP Only kunt u Enable en Disable kiezen. Indien u Enable selecteert, zal alleen de draadloze functionaliteit van de Wireless Turbo Access Point & Router actief zijn. De kabelfunctionaliteit zal niet actief zijn. Deze is standaard op Disable ingesteld. Voor Beacon Interval en DTIM Interval gelden de standaardinstellingen. Voor Dot11Mode kunt u Mixed, B Only of G Only selecteren. Indien u Mixed selecteert, zullen verschillende soorten 802.11 draadloze apparaten in staat zijn verbinding te maken met de Wireless Turbo Access Point & Router. Indien u een van de andere opties selecteert, zullen alleen draadloze apparaten van dat specifieke 802.11 type verbinding kunnen maken met de Wireless Turbo Access Point & Router. Mixed is standaard geselecteerd. Voor TX Rates (Mbps) kunt u Auto, 1, 2, 5.5, 6, 9, 11, 12, 18, 22, 24, 36, 48, 54, 54/100 of 54/125 selecteren. Voor Turbo Mode kunt u Enable en Disable selecteren. Indien u Enable selecteert, moeten alle draadloze clienten die verbinding maken met het draadloze netwerk 802.11g producten zijn om van de Turbo Mode gebruik te kunnen maken. Dit zal de maximale snelheid verhogen van 54 mbps tot 100 mbps. Voor Frame Bursting kunt u Enable en Disable selecteren. Indien u Enable selecteert, moeten alle draadloze clienten die verbinding maken met het draadloze netwerk 802.11g producten zijn om van Frame Bursting gebruik te kunnen maken. Dit zal de maximale snelheid verhogen van 100 mbps tot 125 mbps. Hier kan alleen gebruik van worden gemaakt wanneer de Turbo Mode is ingeschakeld.
RoutingIn dit onderdeel kunt u de WAN-informatie voor uw Wireless Turbo Access Point & Router bekijken en wijzigen. Er zijn drie subonderdelen: Static, Dynamic en Routing Table.
StaticU dient een Network Address-route, een Network Mask, een Gateway Address, een Interface en een Metric aan te geven. In Metric stelt u het prioriteitsniveau van netwerkverkeer van bepaalde computers in. U kent dus als het ware een belang toe aan alle beschikbare netwerken. Eerst zullen routers met lagere metrics geprobeerd worden, daarna de hogere metrics.
DynamicVoor NAT kunt u Enable of Disable selecteren. NAT staat voor Network Address Translation en wijst een lokaal IP-adres en -poort toe aan een openbaar IP-adres en poort. Als de Wireless Turbo Access Point & Router als de belangrijkste gateway tot het internet fungeert in uw netwerk en als er andere routers in uw netwerk aangesloten zijn op de Wireless Turbo Access Point & Router, dient u NAT in te schakelen. Als u NAT uitschakelt, kunt u bij Transmit en Receive kiezen uit Disable, RIP 1 of RIP 2. RIP communiceert met de andere routers in het netwerk en bepaalt zo een route die gebaseerd is op het kleinste aantal hops. is op het laagste aantal hops tussen bron en bestemming. U kunt RIP alleen gebruiken als de doelrouter ook gebruik maakt van RIP. De RIP-versie (RIP 1 of RIP 2) dient overeen te komen met de RIP-versie van de andere routers in uw netwerk. Klik op Apply als u wijzigingen aanbrengt in deze instellingen.
Routing TableOp dit scherm ziet u alle actieve en beschikbare netwerkverbindingen van de Wireless Turbo Access Point & Router.
AccessIn dit onderdeel kunt u de instellingen wijzigen voor de manier waarop gebruikers een verbinding tot stand brengen met de Wireless Turbo Access Point & Router. Er zijn zeven subonderdelen: MAC Filter, Protocol Filter, IP Filter, Virtual Server, Special AP, DMZ en Firewall Rule.
MAC FilterOp dit scherm regelt u de toewijzing van de MAC-adressen. U kunt ook bepalen welk MAC-adres verbinding kan maken met dit apparaat. MAC Filter: Selecteer Disable, Only deny PCs with MAC listed below to access device and Internet of Only allow PCs with MAC listed below to access device and Internet. Klik op Apply om het MAC-filter aan of uit te zetten. MAC Table: Als u MAC Filter inschakelt, moet u de vermelding een naam geven, het MAC-adres opgeven. Klik op Add nadat u de vereiste informatie opgegeven hebt om deze toe te voegen. Als u de informatie van een bestaande vermelding moet wijzigen, selecteert u deze vermelding, brengt u de wijzigingen aan en klikt u op Update. U kunt een vermelding ook uit de lijst verwijderen door deze te selecteren en op Delete te klikken. Opmerking: Wanneer u Only allow PCs with MAC listed below to access device and Internet selecteert, dient u ervoor te zorgen dat de pc die wordt gebruikt om de router te configureren, aan de MAC-tabel wordt toegevoegd vorodat u op Apply klikt. Protocol FilterMet Protocol Filter kunt u regelen welke pakketten doorgelaten worden door de Wireless Turbo Access Point & Router. Selecteer Enable om de opgegeven filters te activeren en klik op Apply. Selecteer Disable (uitschakelen) om de opgegeven filters uit te schakelen en klik op Apply (toepassen). Er zijn vier velden waarin u informatie kunt opgeven voor elk filter: Enable, Name, Protocol en Port Range. U kunt elk filter in- of uitschakelen door respectievelijk Enable of Disable te selecteren. U moet een naam toekennen aan elke vermelding die u aan de lijst wilt toevoegen. Vervolgens dient u een Protocol op te geven. Bij Port Range geeft u het bereik op dat u wilt filteren. U kunt hier n enkele poort (80) of een bereik aan poorten (1000-1999) invullen. Als u hier niets invult, worden alle poorten opgenomen. Klik na het maken van een vermelding op Add om deze toe te voegen. U kunt een bestaande vermelding wijzigen door op Update te klikken. U verwijdert een bestaande vermelding door op Delete te klikken. Voor meer informatie over poortlijsten kunt u de veelvoorkomende vragen over dit onderwerp bekijken.
IP FilterKlik op Enable of Disable om het IP-filter in of uit te schakelen. Vervolgens dient u bij Range Start en Range End een begin- en een eindbereik op te geven voor de IP-adressen die gefilterd moeten worden. U kunt meerdere bereiken filteren door afzonderlijke vermeldingen te maken en op Add te klikken om ze toe te voegen. U kunt een bestaande vermelding wijzigen door op Update te klikken. U verwijdert een bestaande vermelding door op Delete te klikken.
Virtual ServerDe NAT-firewall van de Wireless Turbo Access Point & Router filtert pakketten die niet herkend worden en laat deze niet door ter beveiliging van uw netwerk thuis of op kantoor. Alle hosts achter deze firewall zijn van buitenaf onzichtbaar. Wanneer u de Virtual Server inschakelt, worden sommige poorten van de hosts toegankelijk. De functie bestaat uit twee onderdelen: een IP-adres en een service-poort. Alle verzoeken aan deze service-poort worden doorgestuurd naar de computer die door het IP-adres van de server wordt aangegeven. Als internetgebruikers verzoeken indienen via een speciale poort op het netwerk, worden deze door de Wireless Turbo Access Point & Router doorgestuurd naar de betreffende computer. Het IP-adres dient ongewijzigd te blijven. Gebruik daarom een dynamisch maar gereserveerd DHCP-adres of een statisch adres. Als het IP-adres verandert, kan het systeem vanaf externe locaties onbeschikbaar worden. Het poort-doorsturen wordt over het algemeen gebruikt voor het instellen van een web-server, een ftp-server of een email-server in uw netwerk. Bepaalde bekende services zijn opgenomen in een vooraf opgestelde lijst. Als u een server wilt toevoegen die de functie Doorsturen gebruikt, volgt u de volgende stappen:
Speciale toepassingenBepaalde toepassingen vereisen open service-poorten, zoals internet-games, videovergaderingen, internettelefonie, enz. Deze toepassingen zijn niet beschikbaar met een pure NAT Wireless Cable/DSL Router omdat alle poorten dan standaard geblokkeerd zijn. Dat komt door de NAT firewall-functie van de Wireless Turbo Access Point & Router. Met Special Applications kunt u deze toepassingen laten werken met NAT Wireless Cable/DSL Router. Als de toepassing zelfs met gebruik van Special Applications niet naar behoren werkt, raadpleegt u het stukje over de DMZ-host in het gedeelte DMZ in deze handleiding. Enable: Deze optie moet geselecteerd zijn om een poort te activeren voor een speciale toepassing. Name: Dit is de naam van de vermelding in de lijst. Trigger: Dit is het nummer van de uitgaande poort die de toepassing het eerst heeft toegewezen. Incoming Ports: Wanneer het trigger-pakket gedetecteerd wordt, worden de binnenkomende pakketten voor de opgegeven poort door de firewall doorgelaten. Opmerking: Een bepaald poortnummer kan slechts door een computer op hetzelde moment gebruikt worden.
DMZDe DMZ (Demilitarised Zone) Host is een computer waar al het externe internetverkeer naartoe gestuurd wordt. Daardoor kan een computer blootgesteld worden aan tweerichtingsverkeer zonder enige belemmering. Deze functie mag alleen gebruikt worden als het echt nodig is, omdat hierdoor de beveiliging van de NAT firewall verwijderd wordt.
Firewall RuleHier kunt u lijsten opstellen met bepaalde IP-adressen of bereiken van IP-adressen op het internet waartoe u de toegang voor de clients op uw LAN wilt beperken. U kunt ook de toegang beperken voor computers buiten uw LAN die proberen contact op te nemen met bepaalde clients in uw LAN. Eerst moet u op Enable of Disable klikken om de Firewall Rule in of uit te schakelen. Vervolgens moet een naam toegekend worden aan iedere vermelding. Afhankelijk van de actie die u gaat ondernemen voor deze vermelding, selecteert u Allow (Toestaan) of Deny (Weigeren). Klik vervolgens op Disable (uitschakelen) om de Firewall Rule altijd actief te maken of klik op Duration (duur) zodat de Firewall Rule wordt verwijderd als de ingevoerde tijdslimiet verloopt. Daarna moet u de interface en het IP-bereik voor de bron opgeven. Vervolgens geeft u de interface, het IP-bereik en het protocol voor de bestemming op. Als de nieuwe vermelding klaar is, klikt u op Add om deze toe te voegen. U kunt bestaande vermeldingen wijzigen door op Update te klikken. U verwijdert bestaande vermeldingen door op Delete te klikken. Daarna kunt u de prioriteit van bestaande vermeldingen wijzigen. Klik op Priority Up voor een hogere prioriteit of op Priority Down voor een lagere prioriteit. Klik vervolgens op Update Priority om de gegevens bij te werken.
ManagementIn het onderdeel Management kunt u informatie over SNMP en Remote Management weergeven of wijzigen.
Remote Management
Standaard kunnen alleen gebruikers op het LAN de ingebouwde webpaginas doorbladeren om administratieve taken uit te voeren. Met de functie Remote Management kunt u administratieve taken uitvoeren vanaf een host op afstand. Wanneer deze functie is ingeschakeld, kunnen de betreffende administratieve taken alleen worden uitgevoerd vanaf een bepaald IP-adres. Als dit IP-adres als * is ingesteld, kan iedere willekeurige host een verbinding tot stand brengen met de Wireless Turbo Access Point & Router voor het uitvoeren van administratieve taken. Wanneer deze poort is ingeschakeld, wordt de web-poort standaard overgeschakeld naar poort 8080. In het gedeelte FAQ op www.usr.com/support vindt u hierover meer informatie. De Wireless Turbo Access Point & Router ondersteunt UPnP en functioneert alleen met andere UPnP-apparatuur en -software. Als u de UPnP-functionaliteit niet wilt gebruiken, moet u op Disabled klikken. Deze optie bevindt zich naast UPNP Enable.
Gaming Mode: Als er problemen optreden tijdens het spelen van on line games of bij toepassingen die gebruik maken van voice data, moet u mogelijk de Gaming Mode van de betreffende toepassingen inschakelen. Als u geen games speelt of geen voice-toepassingen gebruikt, is het beter om de Gaming Mode uit te schakelen. SNMP Visibilty: SNMP is de afkorting voor Simple Network Management Protocol. Hiermee kunt u op een afstand de statistieken van uw netwerk bekijken. Op dit scherm kunt u SNMP Visibility in- of uitschakelen door respectievelijk Enable of Disable te selecteren. Multicast Streams: Indien gebruikers van het LAN multicast video en audio van het WAN willen ontvangen, klik dan op Enable om deze functie te activeren.
ToolsDit onderdeel bestaat uit vier subonderdelen: Restart, Settings, Firmware en Ping Test.
RestartAls de Wireless Turbo Access Point & Router niet meer reageert, kunt u op Restart klikken om het apparaat opnieuw op te starten. Opmerking: Mocht u uw wachtwoord zijn vergeten, druk dan op de RESET-knop op de Wireless Turbo Access Point & Router en houd deze ongeveer vijf seconden ingedrukt om de fabrieksinstellingen van de Wireless Turbo Access Point & Router te herstellen.
SettingsBij Save Settings klikt u op Save om de huidige configuratie-instellingen van de Wireless Turbo Access Point & Router op te slaan in een bestand. Als u de instelling dan ooit kwijtraakt of als de instellingen worden gewijzigd en de Wireless Turbo Access Point & Router daarna niet meer goed functioneert, klikt u op Browse om het bestand met de opgeslagen instellingen te zoeken en vervolgens op Load om ze te herstellen. Klik op Restore om de in de standaard fabrieksinstellingen te herstellen.
FirmwareHier kunt u tevens informatie verkrijgen over firmware-versie en het MAC-adres van de WAN. Ga naar http://www.usr.com voor eventuele firmware-upgrades voor uw Wireless Turbo Access Point & Router. Klik na het downloaden van een bestand voor het upgraden van de firmware op Browse om het bestand op uw computer te zoeken. Klik op Upgrade om de firmware van uw Wireless Turbo Access Point & Router bij te werken.
Ping TestAls een van de computers op uw netwerk geen verbinding tot stand kan brengen met de Wireless Turbo Access Point & Router, typt u de host-naam of het IP-adres van die computer en klikt u op Ping. De Wireless Turbo Access Point & Router voert een pingprocedure uit om de communicatie tussen de computer en de Wireless Turbo Access Point & Router te testen.
WizardWanneer u de web-interface voor het eerst gebruikt, zal de Setup Wizard opstarten. U kunt de Setup Wizard op ieder moment opstarten door in het bovenste menu van de web-interface op Wizard te klikken. Volg deze aanwijzingen om uw verbinding in te stellen. Opmerking: Als u tijdens de Setup Wizard wordt gevraagd om verbinding te maken met het internet, dan dient u afhankelijk van uw browser waarschijnlijk Opnieuw of Verbinden te selecteren.
|