USRobotics
       

Inhoudsopgave:

Overzicht

EasyConfigurator installeren

Geavanceerde functies van EasyConfigurator

Web-interface >

De Router-functies

Installatie ongedaan maken met EasyConfigurator

Bijlage

Problemen oplossen

Verklarende woordenlijst

Reglementaire informatie

Garantie

USRobotics SureConnect  ADSL
4-Port Router Gebruikershandleiding

Windows 95, 98, NT 4.0, Me, 2000 en XP
Macintosh en Linux

Web-interface

Het apparaat configureren
Begin Quick Setup (Snelle setup)
Service Provider Instellingen
Netwerk
Beveiliging
Tools
Statistische gegevens

 

Overzicht

Met de web-interface (WUI) kunt u configuratievariabelen en operationele gegevens van de router instellen, wijzigen en weergeven.

  1. Schakel de ADSL-router in als dat nog niet is gebeurd. Wacht vervolgens ongeveer een minuut.

  2. Breng in een webbrowser op uw computer een verbinding tot stand met http://192.168.1.1/ om het configuratieprogramma van de router te openen. De browser brengt de verbinding tot stand en als het goed is, ziet u het scherm Enter Network Password (Wachtwoord voor netwerk opgeven).

Typ admin in de velden Gebruikersnaam en Wachtwoord en klick vervolgens op OK. U kunt deze waarden later wijzigen in de web-interface (WUI).

 

Standaardinstellingen herstellen

U hoeft de standaardinstellingen van de router alleen te herstellen als de router niet meer functioneert of als u deze helemaal opnieuw wilt programmeren. In de meeste gevallen is uw router al geconfigureerd met de standaardwaarden. U kunt de standaardconfiguratie herstellen door de reset-knop langer dan vijf seconden ingedrukt te houden of door op de optie Restore Default Configuration (Standaardconfiguratie herstellen) te klikken in het scherm Restore Settings (Instellingen herstellen).

Als u de router voor het eerst instelt, dan gelden de volgende standaardinstellingen:

  • IP-adres LAN-poort: 192.168.1.1
  • WAN-verbindingstype: bridging
  • WAN ATM PVC-isolatie: LLC
  • Naam lokale beheerderaccount: admin
  • Wachtwoord lokale beheerderaccount: admin
  • Naam lokale niet-beheerderaccount: user
  • Wachtwoord lokale niet-beheerderaccount: user
  • Externe WAN-toegang: uitgeschakeld
  • Account-naam externe WAN-toegang: support
  • Account-wachtwoord externe WAN-toegang: support
  • NAT en firewall: uitgeschakeld
  • DHCP-server op LAN-interface: ingeschakeld
  • IP-adres WAN: geen

Het apparaat configureren

Na de aanmelding wordt het scherm Device Info (Apparaatinfo) afgebeeld:

>Opmerking: als er nog geen waarden staan in dit scherm, moet u uw router instellen. Dat doet u door naar Begin Quick Setup te gaan.

ADSL-lijst

Het scherm ADSL List bevat informatie over specifieke verbindingswaarden die zijn opgegeven door uw ISP.

>Opmerking: als er nog geen waarden staan in dit scherm, moet u uw router instellen. Dat doet u door naar Begin Quick Setup te gaan.

Voedingslampjes

Op de voorzijde van de USRobotics SureConnect ADSL 4-Port Router bevinden zich zeven voedingslampjes: PWR, Ethernet 1, 2, 3, 4, ADSL, WAN IP. U kunt de bedieningsstatus van de router aflezen aan de hand van de in de volgende tabel vermelde status van de lampjes.

PWR Constant groen Er wordt elektriciteit ontvangen van de AC-voedingsadapter.
Uit Er wordt geen elektriciteit ontvangen.
WAN IP Constant groen De router ontvangt een openbaar IP-adres van de Internet Service Provider (ISP), in PPP-modus.
Knippert groen IP is aangesloten en verzendt gegevens.
Rood Ophalen IP-adres van ISP mislukt.
Uit ADSL is niet gesynchroniseerd of in modus Bridge.
Ethernet 1,2,3,4 Constant groen Er is een fysieke verbinding tussen de router en de computer tot stand gebracht en opgemerkt door de Ethernet-kabel.
Knippert groen Wireless gegevensdoorvoer.
Uit Er is geen fysieke verbinding tot stand gebracht tussen de router en de computer door de Ethernet-kabel.
ADSL Constant groen Er is een DSL-link tot stand gebracht.
Knippert groen Er wordt onderhandeld over een DSL-link.
Uit De DSL-link is niet tot stand gebracht.

 

 

Begin Quick Setup (Snelle setup)

Met Begin Quick Setup kan de gebruiker de ADSL-router configureren voor DSL-verbindingen en internettoegang. De Quick Setup begeleidt de gebruiker ook door het instellen van het ISP-netwerk en daarna door de instellingen van het thuis- of bedrijfsnetwerk. De USRobotics SureConnect ADSL 4-Port Router ondersteunt de volgende vijf bedieningsmodi voor ISP-netwerken via de ADSL-interface van de gateway:

  • PPP over Ethernet (PPPoE)
  • PPP over ATM (PPPoA)
  • MAC Encapsulated Routing (MER)
  • IP over ATM (IPoA)
  • Bridging

De werking van de bedieningsmodus van het ISP-netwerk is afhankelijk van de configuratie van de serviceprovider aan de Central Office-zijde en de Broadband Access Server (BRAS) voor uw ADSL-lijn.

Uw ISP kan u, indien noodzakelijk, de volgende informatie verschaffen:

  • VPI/VCI-waarden
  • ADSL-standaard (modulatie)
  • Isolatiemodus
  • Verificatie (PAP of CHAP) voor PPP-verbindingen

Neem tijdens het configureren het volgende in overweging:

  • Als de serviceprovider PPPoE-service verschaft, dan is de verbinding die u selecteert afhankelijk van het feit of een PPPoE-client wordt uitgevoerd op het apparaat aan de LAN-zijde (meestal een computer) of dat de 4-Port Router de PPPoE-client moet uitvoeren. De 4-Port Router ADSL-router kan beide gevallen tegelijkertijd ondersteunen. Vraag uw ISP om advies over het protocol dat u moet gebruiken.
  • NAPT en Firewall zijn altijd ingeschakeld als de modi PPPoE of PPPoA zijn geselecteerd, maar ze kunnen in- of uitgeschakeld worden door de gebruiker als de modi MER of IPoA worden geselecteerd. NAPT en Firewall zijn altijd uitgeschakeld wanneer de modus Bridge is geselecteerd.
  • Het hoofdscherm beeldt het menu NAPT/Firewall af of verbergt dat juist afhankelijk van de bedieningsmodus van het netwerk en van het feit of NAPT en Firewall in- of uitgeschakeld zijn. Zo is Bridge, tijdens de eerste setup, de standaard bedieningsmodus van het netwerk. Het menu NAPT/Firewall verschijnt dan niet in het hoofdscherm.
  1. Klik op Begin Quick Setup om met de setup te beginnen.
  2. Geef de betreffende VPI en VCI op en klik op Next (Volgende). Het geldige VPI-bereik ligt tussen 0 en 255. Het geldige VCI-bereik ligt tussen 32 en 65535.

Connection Type (Type verbinding)

In het scherm Connection Type kunt u het type netwerkprotocol via de ATM PVC selecteren dat wordt ondersteund door de Internet Service Provider. Aan het begin van dit hoofdstuk staat een brugbeschrijving van deze protocollen.

Selecteer het protocol dat uw ISP u heeft toegewezen en raadpleeg de betreffende gedeelten in deze handleiding voor nadere instructies.

 

PPP over ATM (PPPoA) / PPP over Ethernet (PPPoE)

  1. Selecteer het keuzerondje PPP over ATM (PPPoA) of PPP over Ethernet (PPPoE) en klik op Volgende.
  2. Selecteer de geschikte Encapsulation Mode (Isolatiemodus). Het volgende scherm verschijnt:
  3. Dit scherm bevat de velden voor het invoeren van de PPP-gebruikersnaam en het PPP-wachtwoord. De wachtwoordvereiste is afhankelijk van de betreffende vereisten van de ISP of de ADSL-serviceprovider.

    De WUI staat maximaal 256 tekens toe voor de PPP-gebruikersnaam en maximaal 32 tekens voor het PPP-wachtwoord.

    De 4-Port Router kan zodanig worden geconfigureerd dat de verbinding wordt verbroken als er gedurende een bepaalde periode geen activiteiten optreden. Dit doet u door het aankruisvakje Disconnect if no activity (Verbinding verbreken in geval van geen activiteiten) te selecteren.

    De waarde die u opgeeft, moet tussen 1 en 4320 minuten liggen. De standaardinstelling is 30 minuten. De optie PPP IP Extension is een speciale functie waar sommige serviceproviders gebruik van maken. Kies deze optie niet, tenzij uw serviceprovider deze instelling uitdrukkelijk vereist.

    PPP IP Extension ondersteunt de volgende voorwaarden:

    • Staat slechts één computer toe op het LAN
    • Het openbare IP-adres dat door de externe is toegewezen met behulp van het PPP/IPCP-protocol wordt in feite niet gebruikt op de WAN PPP-interface, maar wordt in plaats daarvan via DHCP doorgestuurd naar de LAN-interface van de computer. Er kan slechts één computer op het LAN worden verbonden met de externe, aangezien de DHCP-server binnen de ADSL-router slechts één enkel IP-adres heeft om toe te wijzen aan een LAN-apparaat.
    • NAPT en firewall worden uitgeschakeld wanneer u deze optie selecteert.
    • De ADSL-router wordt de standaard gateway en DNS-server voor de computer via DHCP met gebruik van het IP-adres van de LAN-interface.
    • De ADSL-router breidt het IP-subnet bij de externe serviceprovider uit tot de LAN-computer. Dat wil zeggen dat de computer een host wordt die deel uitmaakt van hetzelfde IP-subnet.
    • De ADSL-router koppelt de IP-pakketten tussen de WAN- en LAN-poorten, tenzij het pakket is geadresseerd aan het IP-adres van het LAN van de router.
  4. Klik op Next (Volgende) als u uw instellingen hebt opgegeven. Het volgende scherm verschijnt:
  5. De gebruiker kan deze pagina gebruiken om het IP-adres, het subnetmasker en de DHCP-server te configureren als hij deze ADSL-router dynamische IP-addressen, DNS-server en standaard gateways wil laten toewijzen aan andere LAN-apparaten. Selecteer de knop Enable DHCP Server on the LAN (DHCP-server inschakelen op het LAN) om het eerste en het laatste IP-adres en de DHCP-leasetijd op te geven. Klik op Next (Volgende) als u klaar bent. Het volgende scherm verschijnt:
  6. Het scherm Network Setup - Summary (Overzicht netwerksetup) bevat een overzicht van de gehele configuratie. Klik op Finish (Voltooien) als de instellingen correct zijn.

Nadat u op Finish hebt geklikt, slaat de router de configuratie op naar het geheugen en wordt het systeem opnieuw opgestart. De WUI reageert pas als het systeem opnieuw is opgestart. Als het systeem is geactiveerd, sluit u de webbrowser en start u een nieuwe webbrowsersessie.

 

MAC Encapsulated Routing (MER)

Voer de volgende stappen uit om MER te configureren:

  1. Selecteer het keuzerondje MAC Encapsulated Routing (MER).
  2. Selecteer de geschikte Encapsulation Mode (Isolatiemodus) en klik op Next (Volgende). Het volgende scherm verschijnt:
  3. De waarden die u in deze velden moet typen, moet u opvragen bij uw ISP.

  4. Als IP-adressen automatisch kunnen worden opgevraagd via de DHCP-client in de ADSL-router, dan selecteert u Obtain an IP address automatically (Automatisch een IP-adres verkrijgen). Anders moet de gebruiker het IP-adres, subnetmasker en standaard gateway-adres van de WAN-interface opgeven.
  5. Als DNS-serveradressen automatisch kunnen worden verkregen via de DHCP, selecteert u Obtain DNS server address automatically (Automatisch een DNS-serveradres laten toewijzen). Anders moet de gebruiker het DNS-serveradres waar zijn voorkeur naar uitgaat en het optionele alternatieve DNS-serveradres opgeven en op Next (Volgende) klikken. Het volgende scherm verschijnt:

    • Selectievakje Enable NAT (NAT inschakelen): De gebruiker dient dit selectievakje te selecteren als de LAN is geconfigureerd met een particulier IP-adres. Als er geen particulier IP-adres wordt gebruikt aan de LAN-zijde, dan dient dit selectievakje niet ingeschakeld te worden.
    • Selectievakje Enable Firewall (Firewall inschakelen): Als dit selectievakje is geactiveerd, dan kan de gebruiker de firewal-functies configureren nadat het systeem opnieuw is opgestart. Als er geen firewall wordt gebruikt., dan dient dit selectievakje niet geselecteerd te worden
  6. Klik op Next (Volgende) als u zowel de instelling Enable NAT als Enable Firewall wilt gebruiken.
  7. Als u de DHCP-service op het LAN wilt gebruiken, dan selecteert u het selectievakje Enable DHCP server on the LAN (DHCP-server inschakelen op het LAN) en geeft u het eerste IP-adres, het laatste IP-adres en de DHCP-leasetijd op. De router wijst dan automatisch IP-adressen, standaard gateway-adressen en DNS-serveradressen toe aan al uw computers.


  8. Het standaard IP-adres van de router is 192.168.1.1 en het standaard door de DHCP-server in de router verschafte particuliere adressenbereik is 192.168.1.2 tot en met 192.168.1.254.

  9. Klik op Next (Volgende) als u klaar bent.
  10. Het scherm Network Setup - Summary (Overzicht netwerksetup) bevat een overzicht van de gehele configuratie. Klik op Finish (Voltooien) om de configuratie te voltooien (dit neemt ongeveer een minuut in beslag) of op Back (Terug) om instellingen te wijzigen.

Als de configuratie is voltooid en de eenheid opnieuw is opgestart, is de 4-Port Router klaar voor gebruik en branden de voedingslampjes zoals beschreven in de LED-tabellen.

 

IP over ATM (IPoA)

Voer de volgende stappen uit om IP te configureren over ATM (IPoA).

  1. Selecteer het selectievakje IP over ATM (IPoA).
  2. Selecteer de geschikte Encapsulation Mode (Isolatiemodus) en klik op Next (Volgende).

U ziet dat de DHCP-client niet is ondersteund over IPoA. De gebruiker moet het IP-adres van de WAN-interface, het laatste externe IP-adres voor de standaardsetup van de gateway en de door de ISP verschafte DNS-serveradressen opgeven en daarna op Next (Volgende) klikken. Het volgende scherm verschijnt:

  • Selectievakje Enable NAT (NAT inschakelen): De gebruiker dient dit selectievakje te selecteren als de LAN is geconfigureerd met een particulier IP-adres. Als er geen particulier IP-adres wordt gebruikt aan de LAN-zijde, dan moet dit selectievakje worden uitgeschakeld om systeembronnen beschikbaar te maken en zo de prestaties te verbeteren.
  • Selectievakje Enable Firewall (Firewall inschakelen): Als dit selectievakje is geactiveerd, dan kan de gebruiker de firewal-functies configureren nadat het systeem opnieuw is opgestart. Als er geen firewall wordt gebruikt, moet dit selectievakje worden uitgeschakeld om systeembronnen vrij te maken voor betere prestaties.

Klik op Next (Volgende) als u zowel de instelling Enable NAT als Enable Firewall wilt gebruiken. Het volgende scherm verschijnt:

 

  1. Als u de DHCP-service op het LAN wilt gebruiken, dan selecteert u het selectievakje Enable DHCP server on the LAN (DHCP-server inschakelen op het LAN) en geeft u het eerste IP-adres, het laatste IP-adres en de DHCP-leasetijd op. De router wijst dan automatisch IP-adressen, standaard gateway-adressen en DNS-serveradressen toe aan al uw computers.


  2. Het standaard IP-adres van de router is 192.168.1.1 en het standaard door de DHCP-server in de router verschafte particuliere adressenbereik is 192.168.1.2 tot en met 192.168.1.254.

  3. Klik op Next (Volgende) als u klaar bent. Het volgende scherm verschijnt:
  4. Het scherm Network Setup - Summary (Overzicht netwerksetup) bevat een overzicht van de gehele configuratie. Klik op Finish (Voltooien) om de configuratie te voltooien (dit neemt ongeveer een minuut in beslag) of op Back (Terug) om instellingen te wijzigen.

Bridging

Selecteer de bedieningsmodus Bridge als uw ADSL-serviceprovider u daartoe opdracht geeft.

Voer de volgende stappen uit om Bridging te configureren:

  1. Selecteer het keuzerondje Bridging en klik op Next.
  2. Selecteer de geschikte Encapsulation Mode en klik op Next (Volgende). Het volgende scherm verschijnt:
  3. Schakel Enable Bridge Service uit ISP-verkeer voor op deze service uit te zetten en klik op Next.
  4. Geef het IP-adres voor de LAN-interface op. Het standaard IP-adres is 192.168.1.1. Lokale gebruikers hebben de IP-interface van het LAN in de bedieningsmodus Bridge nodig om de ADSL-router te kunnen beheren. Er is geen IP-adres voor de WAN-interface in de modus Bridge en de externe gebruiker voor technische ondersteuning heeft geen toegang tot de ADSL-router. Klik op Next (Volgende).
  5. Het scherm Network Setup - Summary (Overzicht netwerksetup) bevat een overzicht van de gehele configuratie. Klik op Finish (Voltooien) om de configuratie te voltooien (dit neemt ongeveer een minuut in beslag) of op Back (Terug) om instellingen te wijzigen.

Nadat u de Quick Setup hebt voltooid, kunt u surfen op internet en hoeft u verder geen configuraties meer in te stellen.

Service Provider Instellingen

In het dialoogvenster DSL Settings (DSL-instellingen) kunt u een geschikte modulatiemodus kiezen.

Optie Omschrijving
Auto Mode (G.Dmt, G.lite of T1.413) Laat het systeem automatisch kiezen tussen G.Dmt, G.lite of T1.413.
G.Dmt/G.lite Stelt G.Dmt/G.lite in als u wilt dat het systeem de modus G.Dmt of G.lite gebruikt.
T1.413 Stelt T1.413 in als u wilt dat het systeem alleen de modus T1.413 gebruikt.
G.Dmt Stelt het systeem zodanig in dat alleen de modus G.Dmt wordt gebruikt.
G.lite Stelt het systeem zodanig in dat alleen de modus G.lite wordt gebruikt.

Opmerking: In de meeste gevallen voldoet de instelling automode en hoeft u de instellingen alleen te wijzigen als uw ISP daar om vraagt.

ADSL-standaardinstellingen

Deze versie ondersteunt ADSL2-verbinding. Vraag bij uw ISP na of u gebruik kunt maken van deze standaard voor verbindingen van hogere snelheid.

In het dialoogvenster DSL Advanced Settings (Geavanceerde DSL-instellingen) kunt u een geschikte testmodus kiezen.

Waarschuwing! Deze tests geven uw ISP de kans de DSL-lijn te testen. Het uitvoeren van deze tests kan uw DSL-service onbruikbaar maken.

Optie Omschrijving
Normal De standaard operationele modus.
Reverb Verzendt alleen Reverb-signaal.
Medley Verzendt alleen Medley-signaal.
No retrain Showtime handhaven, ook nadat de verbinding met de modem is verbroken.

Al deze drie modi maken PSD-maten mogelijk tijdens iedere training- en showtimefase.

 

Tone Selection

Als u op de knop Tone Selection (Toonselectie) klikt, dan wordt het dialoogvenster ADSL Tone Settings (ADSL-tooninstellingen) afgebeeld. Gebruik dit dialoogvenster om het gewenste aantal upstream- en downstreamtonen te selecteren. Klik op Apply (Toepassen) nadat u uw selecties hebt aangebracht.

 

WAN Setup

In het dialoogvenster WAN Setup kunt u de door EasyConfigurator of tijdens de Quick Setup ingestelde ISP-configuratie bewerken (Edit) of verwijderen (Remove). Wijzigingen treden pas in werking nadat u Finish (Voltooien) hebt gekozen en uw router opnieuw hebt opgestart.

 

Access Control (Toegangsregeling) - Services

Selecteer Services in het gedeelte Access Control. In dit scherm regelt u apparaatbeheer en geeft u het protocol op voor de LAN- en WAN-zijde.

Access Control - IP Addresses

Selecteer IP Addresses (IP-adressen) in het gedeelte Access Control. Selecteer hier Disable (Uitschakelen) of Enable (Inschakelen) om de modus Access Control (Device Management) in of uit te schakelen op het IP-adres van de gebruiker. Selecteer Add (Toevoegen) als u een IP-adres wilt toevoegen aan de lijst. Selecteer Remove (Verwijderen) als u een IP-adres wilt verwijderen uit de lijst.

 

Access Control - Passwords

Selecteer Passwords (Wachtwoorden) in het gedeelte Access Control. In dit scherm kunt u wachtwoorden voor Apparaatbeheer instellen of wijzigen. Klik op Apply (Toepassen) als u klaar bent.

Quality of Service

Het tabblad Quality of Service (QoS) is alleen nuttig wanneer aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • PVC is niet in de modus Bridge (d.w.z. dat het WAN-protocol in PPPoA, PPPoE, IPoA of MER kan zijn)
  • PVC is ingesteld op een van de volgende ATM-servicecategorieën:
    - UBR-met-PCR
    - UBR-zonder-PCR
    - niet-realtime-VBR
  • Er resteren voldoende ATM TX-wachtrijen in het systeem.

IP QoS wordt uitgevoerd in de IP-laag en rubriceert het gegevensverkeer op basis van de classificatieregels. Iedere regel kan een combinatie van de volgende voorwaarden bevatten: protocol (TCP/UDP/ICMP), IP-adres/subnetmasker van de bron, IP-adres/subnetmasker van de bestemming, bronpoort (één poort of een bereik), bestemmingspoort (één poort of een bereik). Als aan een classificatieregel wordt voldaan, wordt er een prioriteit (hoog, standaard, laag) geproduceerd plus een servicetype (don’t care, Normal Service, Minimum Cost, Maximum Reliability, Maximum Throughput, Minimum Delay).

Het IP Type of Service (TOS) van de betreffende regel overschrijft het oorspronkelijke TOS-veld van de IP header als “don’t care” niet is geselecteerd.

De prioriteit van de betreffende regel bepaalt welke ATM TX-wachtrij over het PVC wordt verzonden als dit pakket via dit PVC loopt. De ATM SAR scheduler verzendt het pakket in de volgende volgorde:

  1. ATM-service rubriceert van hoogste naar laagste: CBR, rt-VBR, rrt-VBR, UBR
  2. Voor dezelfde servicecategorie: Prioriteitsniveau van hoog via standaard naar laag
  3. Voor hetzelfde prioriteitsniveau: round robin.

IP QoS treedt alleen in werking als het pakket via een PVC loopt waarvoor QoS is ingeschakeld. Als het pakket via een gewoon PVC loopt waarvoor QoS is uitgeschakeld, dan wordt het verzonden op hetzelfde prioriteitsniveau als de lage prioriteit van een PVC van dezelfde ATM-servicecategorie waarvoor QoS is ingeschakeld.

 

Netwerk

LAN Setup/DHCP Server

Configureer het IP-beheerderadres van de DSL-router en het subnetmasker voor de LAN-interface en de DHCP-server.

 

Standaard gateway

In het dialoogvenster Default Gateway Configuration (Standaard gateway-configuratie) kunt een statisch standaard IP-adres voor de gateway configureren.

Als u het selectievakje Enable Automatically Assigned Default Gateway (Automatisch standaard gateway toewijzen) uitschakelt, dan verschijnt het volgende scherm:

Als u uw router configureert voor Routed Mode of Static MER Mode, dan dient u in het corresponderende veld een statisch Default Gateway IP Address (Standaard IP-adres voor gateway) op te geven en de betreffende WAN-interface te gebruiken.

Opmerking: Het is belangrijk dat deze velden compatibel zijn met elkaar. Het selectievakje WAN interface dient dezelfde waarde te rapporteren als de waarde bij het veld Service Name in het scherm WAN Setup.

Deze instellingen treden pas in werking nadat u op Apply (Toepassen) hebt geklikt. Als u de Automatic Assigned Default Gateway wijzigt van geselecteerd in niet-geselecteerd, dan moet u de router opnieuw opstarten om de automatisch toegewezen standaard gateway te verkrijgen.

 

DNS Server Configuration (Configuratie DNS-server)

In het dialoogvenster DNS Server Configuration (DNS-serverconfiguratie) kunt een statisch IP-adres voor de DNS-server configureren.

Het volgende scherm verschijnt als u het selectievakje Enable Automatic Assigned DNS (Automatisch toegewezen DNS inschakelen) uitschakelt:

  • Als u de router configureert voor de modus Routed of Static MER, dan dient u een statisch IP-adres voor de DNS-server op te geven in het veld Primary DNS Server (Primaire DNS-server). U kunt ook een secondaire DNS-server opgeven.
  • Deze instellingen treden pas in werking nadat u op Apply (Toepassen) hebt geklikt. Als u de Automatic Assigned DNS wijzigt van niet-geselecteerd in geselecteerd, dan moet u de router opnieuw opstarten om het automatisch toegewezen DNS-adres te verkrijgen.

Dynamic DNS

DNS (Domain Name Service) heeft de taak een internetnaam als bijvoorbeeld www.usr.com om te zetten in een IP-adres, zodat de ISP-apparatuur de betreffende webinhoud kan zoeken en weergeven. Als dit proces wordt omgekeerd, dan wordt een dynamische DNS-Service gebruikt. Als u zich registreert bij deze Dynamic DNS Service providers en uw router programmeert, dan wordt het publieke adres van uw router omgezet.

 

Routing

Gebruik het dialoogvenster Routing om een vermelding voor Static Route (Statische route) en een vermelding voor statische ARP te configureren.

Als u op Add klikt, dan wordt het volgende scherm geopend:

Routing Static Route Add

Als u op Add (Toevoegen) klikt, dan wordt het volgende scherm geopend en kunt u statische routes toevoegen.

  1. Vul gegevens in voor:
    • Destination Network Address (Netwerkadres bestemming) en Subnet Mask (Subnetmasker)
    • Gateway IP Address (IP-adres gateway)
  2. Selecteer de interface waarop uw instellingen van toepassing zijn.
  3. Klik op Apply (Toepassen).

 

Routing ARP

Het MAC-adres heeft de indeling "xx:xx:xx:xx:xx:xx", waarbij xx hexidecimale nummers zijn.

 

Beveiliging

Firewall

Firewalls gebruiken een of meerdere van drie methoden voor het beheren van het gegevensverkeer dat het netwerk in- en uitgaat:

  • Pakketfiltering: Pakketten (kleine gegevensblokken) worden geanalyseerd met behulp van een aantal filters. Pakketten die door de filters komen, worden naar het gewenste systeem verzonden; alle andere pakketten worden geblokkeerd.
  • Proxy-service: Gegevens van internet worden opgehaald door de firewall en vervolgens naar het gewenste systeem verstuurd en andersom.
  • Stateful-inspectie: Een nieuwere methode die niet de inhoud van alle pakketten onderzoekt, maar slechts bepaalde belangrijke gedeelten van het pakket vergelijkt met een database vol betrouwbare informatie. Informatie die van achter de firewall naar buiten wil, wordt gecontroleerd op bepaalde definiërende kenmerken en binnenkomende gegevens worden vergeleken met deze kenmerken. Als de vergelijking redelijke resultaten oplevert, dan mogen de gegevens de firewall passeren. Anders worden ze tegengehouden.

IP-filters - uitgaande filters

De firewall weerhoudt interne gebruikers ervan internet te gebruiken. Dit kan op twee manieren:

De TCP/UDP-poort wordt gebruikt om interne gebruikers tegen te houden als ze toegang zoeken tot het internet (dit wordt ook wel poortfiltering genoemd).

Het IP-adres wordt gebruikt om een specifieke gebruiker tegen te houden als ze zoegang zoeken tot het internet (dit wordt ook wel adresfiltering genoemt). Het dialoogvenster Firewall stelt u in staat uitgaande pakkettypen zodanig te configureren dat ze worden verzonden met TCP of UDP (of een combinatie van beide) vanaf specifieke poorten.

Het volgende scherm verschijnt nadat u op Add (Toevoegen) hebt geklikt.

Firewall Uitgaand - velden voor poortfilters

Optie

Omschrijving

Protocol

Selecteert TCP, UDP of een combinatie van TCP/UDP.

Source IP address (LAN), (IP-adres bron)

Geef het IP-adres op dat geen toegang mag hebben tot het IP-adres van de bestemming.

Source Port (LAN)

Geef het poortnummer of het poortenbereik van de bron op dat u de toegang wilt ontzeggen (voor IP-adres bron).

Destination IP address (IP-adres bestemming)

Geef het IP-adres op waarvoor u het IP-adres van de bron geen toegang wilt geven.

Destination Subnet Mask (Subnetmasker bestemming)

Typ het subnetmasker voor het IP-adres van de bestemming.

Destination Port (port or port:port) (Bestemmingspoort (poort of poort:poort))

Geef het poortnummer of het poortenbereik van de bestemming op dat u de toegang wilt ontzeggen (voor IP-adres bestemming).

 

IP-filters - binnenkomende filters

Met dit scherm kunt u binnenkomende IP-adressen toegang geven tot uw computer. Klik op Add (Toevoegen) als u een IP-adres wilt toevoegen aan de lijst met binnenkomende filters. Klik op Remove (Verwijderen) als u een IP-adres wilt verwijderen uit de lijst met binnenkomende filters.

IP-filters - binnenkomende filters

Optie

Omschrijving

Protocol

Selecteert TCP, UDP of een combinatie van TCP/UDP.

Source IP address (WAN), (IP-adres bron)

Geef het IP-adres op dat toegang mag hebben tot het IP-adres van de bestemming.

Source Port (WAN) (Bronpoort, WAN)

Geef het poortnummer of het poortenbreik van de bron op dat u de toegang niet wilt ontzeggen (voor IP-adres bron).

Destination IP address (LAN) (IP-adres bestemming)

Geef het IP-adres op waarvoor u het IP-adres van de bron toegang wilt geven.

Destination Subnet Mask (Subnetmasker bestemming)

Typ het subnetmasker voor het IP-adres van de bestemming.

Destination Port (port or port:port) (Bestemmingspoort (poort of poort:poort))

Geef het poortnummer of het poortenbreik van de bestemming op dat u toegang wilt geven (voor IP-adres bestemming).

 

Network Address and Port Translation (NAPT)

Network Address and Port Translation (NAPT) laat één apparaat, bijvoorbeeld een router, fungeren als een agent tussen het internet (oftewel het "publieke netwerk") en een lokaal (oftewel "particulier") netwerk. Dat betekent dat er slechts één uniek IP-adres nodig is dat een hele groep computers vertegenwoordigt.

Het invoeren van dynamische NAPT creëert automatisch een firewall tussen uw interne netwerk en de externe netwerken of tussen uw interne netwerk en het internet. NAPT staat alleen verbindingen toe die zijn ontstaan in het subdomein. Dit betekent in principe dat een computer op een extern netwerk geen verbinding kan maken met uw computer tenzij uw computer als eerste contact heeft gezocht. U kunt surfen op internet, verbinden met een site en zelfs een bestand downloaden, maar niemand anders kan uw IP-adres achterhalen en het gebruiken om te verbinden met een poort op uw computer.

In een NAPT-omgeving zijn geen van de computers achter het NAPT toegankelijk vanaf externe computers (oftewel het WAN). Als uw particuliere netwerk echter publieke services, zoals webservers, ftp-servers of e-mailservers nodig heeft, dan kan er een virtuele server worden geconfigureerd om beveiligde toegang toe te staan. Een virtuele-serversetup maakt het mogelijk een van buiten komende verbinding door te sturen naar een host die de services uitvoert op het particuliere subnet. De host die deze services uitvoert, wordt een virtuele server genoemd (een virtuele server is synoniem met IP-doorsturing).

Het dialoogvenster NAPT stelt u in staat virtuele servers en DMZ-hostinstellingen configureren door instellingen toe te voegen, te verwijderen en op te slaan.

 

Virtual Servers (Virtuele servers)

Als u de knop Add (Toevoegen) kiest, dan verschijnt het volgende scherm:

Optie Omschrijving
Service Name (Servicenaam) Hiermee kunt u een bestaande service selecteren in een keuzemenu (web, FTP, e-mail).
Custom Server (Aangepaste server) Hier kunt u een klantenservice opgeven, als u de naam kent, maar deze niet wordt vermeld in de keuzelijst Select a Service (Selecteer een service).
Server IP Address Het IP-adres van uw computer die als server fungeert.
Protocol Hiermee kunt u een transportprotocol selecteren (UDP, TCP of beide).
External Port (start/end) (Externe poort, begin/eind) Hiermee kunt u één externe poort of een poortbereik opgeven.
Internal Port (start/end) (Interne poort, begin/eind) Hiermee kunt u één interne poort of een poortbereik opgeven.
Internal IP Address (Intern IP-adres) Het IP-adres van uw computer die als server fungeert.

 

Port Triggering (ook wel Port Forwarding, poortdoorsturing, genoemd)

Geef de naam van de toepassing, het uitgaande protocol, het uitgaande poortbereik, het binnenkomende protocol en het binnenkomende poortbereik op en klik op Apply (Toepassen) om IP-pakketten voor deze toepassing door te sturen naar specifieke poorten.

Opmerking: Een poorttrigger is beschikbaar voor één actieve sessie en kan niet meerdere triggers ondersteunen voor meerdere uitgaande clients.

 

DMZ Host

De optie DeMilitarized Zone (DMZ) Host wordt gebruikt voor het doorsturen naar de DMZ-hostcomputer van IP-pakketten van het WAN die niet tot een van de in de virtuele-servertabel geconfigureerde toepassingen behoren. Een virtuele server kan slechts een beperkt aantal services (poorten) doorsturen, DMZ-hosting maakt daarentegen alle services (poorten) die worden uitgevoerd op de DMZ-host van buitenaf toegankelijk.

Als u de knop DMZ Host kiest, dan verschijnt het volgende scherm:

Als u de DMZ wilt configureren, dan typt u het adres van de computer die als een DMZ-host zal functioneren.

UPNP

UPNP is standaard ingeschakeld. Schakel Enable UPNP uit en klik op Apply (Toepassen)

 

Tools

Upgrade gateway

Met het scherm Update Software kunt u een bijgewerkt software-afbeeldingsbestand opvragen bij uw ISP. Met gebruik van het volgende scherm kunt u de software handmatig upgraden aan de hand van een lokaal opgeslagen bestand.

  1. Selecteer het nieuwe afbeeldingsbestand nadat u op Browse (Bladeren) hebt geklikt.
  2. Klik op Update Software (Software updaten) Het duurt ongeveer twee minuten om deze stap uit te voeren. De 4-Port Router wordt namelijk opnieuw opgestart.

Standaardinstellingen herstellen

U kunt de oorspronkelijke fabriekinstellingen herstellen door de optie Restore Default Configuration (Standaardconfiguratie herstellen) te kiezen in het scherm Restore Settings (Instellingen herstellen).

Opmerking: Deze invoer heeft hetzelfde effect als het drukken op de knop voor het herstellen van de standaardinstellingen op het apparaat. De 4-Port Router-hardware en de software voor het opnieuw opstarten ondersteunen de knop "standaardinstellingen herstellen". Als u de reset-knop langer dan vijf seconden ingedrukt houdt, dan wist het programma voor het opnieuw opstarten alle configuratiegegevens die zijn opgeslagen in het gedeelte "Permanente opslag" van het flash-geheugen.

Opmerking: Als u de schakelaar langer dan dertig seconden ingedrukt houdt, dan wordt de router opgestart in de herstelmodus. U hoeft alleen de opstartcyclus op te starten om terug te gaan naar de gewone opstartmodus.

Standaardinstellingen

Dit zijn de standaardinstellingen van de 4-Port Router:

  • De standaard bedieningsmodus van het netwerk is Bridging.
  • Het standaard IP-adres van de LAN-poort is 192.168.1.1, het subnetmasker is 255.255.255.0
  • Naam lokale gebruiker: admin
  • Wachtwoord lokale gebruiker: admin
  • Naam externe gebruiker: support
  • Wachtwoord externe gebruiker: support

Nadat de knop Restore Default Configuration is geselecteerd, verschijnt het volgende scherm.

Configuration - Backup (Configuratie - Backup)

Als u de configuratie-instellingen van uw DSL-gateway wilt opslaan, klikt u op Backup Configuration en selecteert u een map op de vaste schijf.

>OPMERKING: Explorer 6.0 of later moet geïnstalleerd zijn om de configuratie-instellingen te kunnen opslaan.

Configuration - Update

Als u de configuratie-instellingen van uw DSL-gateway wilt updaten, volgt u de aanwijzingen op het scherm.

>OPMERKING: Explorer 6.0 of later moet geïnstalleerd zijn om de configuratie-instellingen te kunnen opslaan.

Reboot Gateway (Gateway opnieuw opstarten)

Met het dialoogvenster Reboot Gateway kunt u de gateway opnieuw opstarten. Dit duurt ongeveer twee minuten.

Diagnostics (Diagnostische gegevens)

Het menu Diagnostics geeft u feedback over de verbindingsstatus van de Wireless Gateway en de ADSL-link. U kunt een beschrijving opvragen van iedere test door op de aan de test gekoppelde knop Help te klikken.

Zonder een actieve ADSL-verbinding kunnen veel tests niet worden geactiveerd, zoals blijkt uit het volgende scherm.

Als de actuele bedieningsmodus van het netwerk Bridge is, dan worden de tests voor de standaard gateway en de DNS-server niet geactiveerd.

Diagnostische tests opnieuw uitvoeren

Onderaan dit scherm ziet u twee knoppen:

  • Rerun Diagnostic Tests (Diagnostische tests opnieuw uitvoeren)
  • Rerun Diagnostic Tests With OAM F4 (Diagnostische tests opnieuw uitvoeren met OAM F4)

Als u op een van deze twee knoppen klikt, worden alle diagnostische tests herhaald. Normaliter dient de gebruiker alle tests te herhalen als een of meerdere tests een foutstatus rapporteren. Dan krijgt u een betere basis voor de probleemdiagnose.

Als u op Rerun Diagnostic Tests With OAM F4 klikt, worden naast OAM F5-cellen ook ATM OAM F4-kringloopcellen verzonden. Het is mogelijk dat de ATM OAM F4-kringloop- of segmenttests niet worden ondersteund door de ATM-apparaten in het netwerk van de DSL-serviceprovider. Daarom wordt de OAM F4-test afzonderlijk van de algemene diagnostische tests uitgevoerd. Als er een OAM F4-fout wordt gevonden, wordt het uitvoerscherm weergegeven als een F4-fout. De illustratie hieronder is een voorbeeld van diagnostische resultaten wanneer het PVC is geconfigureerd in de PPPoE-bedieningsmodus.

Beschrijvingen diagnostische test

Test Omschrijving
Ethernet Connection (Ethernet-verbinding)
  • Goed: Geeft aan dat de Ethernet-interface van uw computer is verbonden aan de LAN-poort van uw DSL-gateway. Een knipperend of groen LAN-lampje op de gateway geeft ook aan dat er een Ethernet-verbinding is en dat deze test is gelukt.
  • Fout: Geeft aan dat de DSL-gateway de Ethernet-interface op uw computer niet opmerkt.
ADSL Synchronization (ASDL-synchronisatie)
  • Goed: Geeft aan dat de DSL-modem een DSL-signaal heeft ontdekt van het telefoonbedrijf. Een brandend DSL-lampje op de modem geeft ook aan dat er een DSL-signaal wordt ontvangen van het telefoonbedrijf.
  • Fout: Geeft aan dat de DSL-modem geen signaal ontvangt van het DSL-netwerk van het telefoonbedrijf. Het groene DSL-lampje blijft knipperen.
ATM OAM Segment Ping

De modem verzendt OAM F4/F5-segmentkringloopverzoeken en verwacht binnen vijf seconden een antwoord (als u de test opnieuw uitvoert met OAM F4, worden zowel F4 als F5 verzonden, anders wordt alleen F5 verzonden). Deze test controleert of er ATM-continuïteit bestaat tussen het linksegment van het virtuele kanaal van de modem en het DSL-providernetwerk (meestal een DSLAM aan de DSL-providersite).

  • Goed: Geeft aan dat de DSL-modem kan communiceren met het DSL-providernetwerk.
  • Fout: Geeft aan dat de DSL-modem wellicht niet kan communiceren met het DSL-providernetwerk. Deze test kan zijn weerslag hebben op uw internetverbinding. Soms blokkeert het DSL-providernetwerk dit gegevensverkeer opzettelijk. Als deze test dus mislukt, maar u wel toegang hebt tot internet, dan hoeft u dit verder niet als een probleem te zien.
ATM OAM End-to-end Ping

De modem verzendt OAM F4/F5 end-to-end kringloopverzoeken en verwacht binnen vijf seconden een antwoord (als u de test opnieuw uitvoert met OAM F4, worden zowel F4 als F5 verzonden, anders wordt alleen F5 verzonden). Deze test controleert de ATM-verbinding van de link tussen het virtuele kanaal en het ATM PVC-eindpunt, zoals een externe broadband access router bij de DSL-provider of de ISP-site.

  • Goed: Geeft aan dat de DSL-modem kan communiceren met het DSL-providernetwerk.
  • Fout: Geeft aan dat de DSL-modem wellicht niet kan communiceren met het DSL-providernetwerk. Soms blokkeert de DSL-netwerkprovider dit gegevensverkeer opzettelijk. Als deze test dus mislukt, maar u wel toegang hebt tot internet, dan hoeft u dit verder niet als een probleem te zien.
PPP server

Voor de bedieningsmodus PPPoA controleert de modem of PPP (LCP en IPCP) is verbonden met de externe PPP-server. Voor de bedieningsmodus PPPoE controleert deze test of de modem een PPPoE-server kan vinden door te controleren of deze een PADO (PPPoE Active Discovery Offer)-pakket kan ontvangen van een PPPoE-server nadat er een PADI (PPPoE Active Discovery Initiation)-uitzendingspakket is verzonden.

  • Goed: Geeft aan dat de DSL-modem een PPPoE-server heeft ontdekt of kan verbinden met een PPPoA-server.
  • Fout: Geeft aan dat de DSL-modem geen PPPoE-server heeft ontdekt of niet kan verbinden met een PPPoA-server.
  • Een knipperend groen WAN IP-lampje op de modem geeft aan dat er wordt geprobeerd een PPP-verbinding tot stand te brengen.
Authentication with ISP (Verificatie met ISP)

Controleert of de in de DSL-modem opgeslagen ingevoerde PPP-gebruikersnaam en het PPP-wachtwoord zijn geverifieerd door de PPP-server in het ISP-netwerk.

  • Goed: Geeft aan dat de in de DSL-modem opgeslagen gebruikersnaam en het wachtwoord zijn geverifieerd met het ISP-netwerk.
  • Fout: Geeft aan dat de PPP-gebruikersnaam en het PPP-wachtwoord zijn afgewezen door de PPP-server bij de ISP-site. Het kan zijn dat de PPP-gebruikersnaam of het PPP-wachtwoord onjuist is geconfigureerd of dat de gebruikersaccount niet goed is ingesteld bij de ISP. De gebruiker dient het PPP-wachtwoord en de gebruikersnaam nogmaals te typen en het weer te proberen. Neem contact op met de Technische Ondersteuning van uw ISP als het probleem blijft bestaan.
Assigned IP address (Toegewezen IP-adres)

Controleert of de DSL-modem over een geldig IP-adres (in dit geval een PPP WAN IP-adres) van de PPP-server beschikt.

  • Goed: Geeft aan dat de DSL-modem een geldig IP-adres van de PPP-server heeft.
  • Fout: Geeft aan dat de DSL-modem geen geldig IP-adres van de PPP-server heeft.
Ping default gateway (Ping standaard gateway)
  • Goed: Geeft aan dat de DSL-modem kan communiceren met de aanvankelijke ingang van het netwerk. Dit is meestal het IP-adres van de ISP-router.
  • Fout: Geeft aan dat de DSL-modem niet kon communiceren met de aanvankelijke ingang van het netwerk.
Ping Primary Domain Name Server (Ping primaire domeinnaamserver)

Controleert of de DSL-modem kan communiceren met de primaire domeinnaamserver (DNS).

  • Goed: Geeft aan dat de DSL-modem kan communiceren met de primaire DNS.
  • Fout: Geeft aan dat de DSL-modem niet kon communiceren met de primaire DNS.

 

SNMP - Configuration (Configuratie DNS-server)

U kunt uw ISP helpen bij het oplossen van problemen met de router door deze functie in te schakelen op verzoek van uw ISP. Deze functie stelt een beheertoepassing in staat om statistieken en status van de SNMP-agent in dit apparaat te verkrijgen. Wanneer u deze functie inschakelt, hoeft u Remote Access niet in te schakelen voor een beheertoepassing voor het verkrijgen van statistieken en status van de router. De informatie die in dit scherm wordt ingevoerd, dient overeen te komen met de informatie in de beheertoepassing.

 

Statistische gegevens

LAN

Het scherm LAN Statistics bevat de statistische gegevens betreffende de byte-overdracht, pakketoverdracht en fouten voor de Ethernet-interface.

 

WAN

Het scherm WAN Statistics bevat de statistische gegevens betreffende de byte-overdracht, pakketoverdracht en fouten voor de service-instellingen.

 

ATM

Statistische gegevens over de ATM-laag over de ADSL-interface

Veld Omschrijving
InOctets Aantal via de interface ontvangen bytes.
OutOctets Aantal via de interface verzonden bytes.
InErrors Aantal cellen dat verloren is gegaan vanwege onherstelbare HEC-fouten.
InUnknown Het aantal ontvangen cellen dat tijdens validatie van cel-headers is weggegooid, inclusief cellen met niet-herkende VPI/VCI-waarden en cellen met ongeldige celheaderpatronen. Ook cellen met niet-gedefinieerde PTI-waarden die worden weggegooid, worden hier meegerekend.
InHecErrors Aantal cellen dat is ontvangen met een ATM Cell header HEC-fout.
InInvalidVpiVciErrors Aantal ontvangen cellen met een niet-geregistreerd VCC-adres.
InPortNotEnabledErrors Aantal cellen dat is ontvangen op een poort die niet is ingeschakeld.
InPtiErrors Aantal cellen dat is ontvangen met een ATM-header Payload Type Indicator (PTI)-fout.
InIdleCells Aantal ontvangen inactieve cellen.
InCircuitTypeErrors Aantal cellen dat is ontvangen met een onjuist circuittype.
InOamRmCrcErrors Aantal OAM- en RM-cellen dat is ontvangen met CRC-fouten.
InGfcErrors Aantal cellen dat is ontvangen met een GFC die niet gelijk is aan nul.

 

Statistische gegevens over de ATM AAL5-laag over de ADSL-interface

Veld Omschrijving
InOctets Aantal ontvangen AAL5/AAL0 CPCS PDU-bytes.
OutOctets Aantal verzonden AAL5/AAL0 CPCS PDU-bytes.
InUcastPkts Aantal ontvangen AAL5/AAL0 CPCS PDU's dat is doorgestuurd naar een hogere laag.
OutUcastPkts Aantal AAL5/AAL0 CPCS PDU's dat is ontvangen van een hogere laag voor transmissie.
InErrors Aantal ontvangen AAL5/AAL0 CPCS PDU's met een fout. Tot het type fouten dat wordt geteld, behoren CRC-32-fouten, SAR-time-outfouten en SDU-fouten die te wijten zijn aan een te grote omvang.
OutErrors Aantal AAL5/AAL0 CPCS PDU's dat vanwege fouten niet kon worden verzonden.
InDiscards Aantal AAL5/AAL0 CPCS PDU's dat is afgedankt vanwege een overloop van de invoerbuffer.
OutDiscards Dit veld wordt momenteel niet gebruikt.

 

Statistische gegevens betreffende de ATM AAL5-laag voor elke VCC over ADSL-Interface

Veld Omschrijving
CrcErrors Aantal ontvangen PDU's met CRC-32-fouten.
SarTimeOuts Het aantal gedeeltelijk opnieuw samengevoegde PDU's dat afgedankt was, omdat ze niet binnen de vereiste tijd volledig waren samengesteld. Dit object bevat de waarde nul als de timer voor het opnieuw samenstellen niet wordt ondersteund.
OverSizedSDUs Het aantal PDU's dat is afgedankt, omdat de corresponderende SDU te groot is.
ShortPacketErrors Het aantal PDU's dat is afgedankt, omdat de PDU-lengte korter was dan de lengte van de AAL5-trailer.
LengthErrors Het aantal PDU's dat is afgedankt, omdat de PDU-lengte niet overeenkwam met de lengte in de AAL5-trailer.

 

ADSL

Veld Omschrijving
Mode (Modus) Modulatieprotocol G.DMT of T1.413
Type Kanaaltype Interleave of Fast (Snel)
Lijncodering Trellis-codering aan of uit
SNR Margin (dB) Signal to Noise Ratio (SNR)-marge
Attenuation (Verzwakking) (dB) Schatting van de gemiddelde lusverzwakking in downstream-richting
Status Vermeldt de status van de DSL-link
Output Power (Uitvoervermogen) (dBm) Totaal upstream-uitvoervermogen
Te handhaven downstream-bitsnelheid Maximaal haalbare downstream-snelheid
Rate (Snelheid) (Kbps) De snelheid waarmee gegevens worden verzonden.
K Het aantal gegevensbytes in ADSL-gegevensframe (DMT-symbool)
S Lengte van Reed-Solomon codewoord in gegevensframes
R Het aantal overbodige controlebytes per Reed-Solomon codewoord
D Interleaver-diepte
Super Frames Het totale aantal superframes
Super Frame Errors (Superframefouten) Aantal superframes dat is ontvangen met fouten
RS Words Totale aantal Reed-Solomon codewoorden
RS Correctable Errors Aantal RS-woorden met fouten dat gecorrigeerd kon worden
RS Uncorrectable Errors Aantal RS-woorden met fouten dat niet gecorrigeerd kon worden
HEC-fouten Totale aantal Header Error Checksum-fouten
LCD-fouten Totale aantal Loss of Cell Delineation-fouten

In het venster ADSL Statistics kunt u een Bit Error Rate Test starten met de knop ADSL BER Test. Tijdens deze test verschijnen een start-/configuratievenster, een in-uitvoering-venster en een resultatenvenster.

 

System Log

In het scherm System Log kunt u de systeemgebeurtenissen bijhouden of de System Log-opties configureren.

Met de functie System Log kunt u de opties voor System Log in- of uitschakelen.

  1. Klik op Configure System Log (Systeemlogbestand configureren) om het volgende scherm af te beelden:
  2. Selecteer een van de System Log-opties, geef een optie op en klik op Apply (Toepassen).
  3. System Log - Configuratie-opties

    Optie Omschrijving
    Log Status Log Status geeft aan of het systeem de gebeurtenissen momenteel bijhoudt. De gebruiker kan het bijhouden van gebeurtenissen in- of uitschakelen. Standaard is deze functie uitgeschakeld. Klik op Enable (Inschakelen) en vervolgens op Apply (Toepassen) om de functie in te schakelen.
    Log Level (Log-niveau)

    Met Log Level kunt u het niveau van de gebeurtenis configureren en ongewenste gebeurtenissen onder dit niveau wegfilteren. De gebeurtenissen, variërend van het hoogste niveau "Emergency" (Noodgeval) tot aan dit geconfigureerde niveau, worden opgenomen in de logbuffer op de Wireless Gateway SDRAM. Als de logbuffer vol is, neemt een nieuwere gebeurtenis de plaats van een oudere gebeurtenis bovenin de logbuffer in en overschrijft deze. Standaard is het logniveau "Debugging" ingesteld, het laagst mogelijke niveau. Hier volgt een overzicht van de logniveaus:

    • Emergency = systeem is onbruikbaar
    • Alert = er moet onmiddellijk iets gebeuren
    • Critical = kritieke omstandigheden
    • Error = fouttoestand
    • Warning = waarschuwing
    • Notice = normale, maar belangrijke condities
    • Informational = informatieve gebeurtenissen
    • Debugging = berichten op debug-niveau

    Emergency is het gevaarlijkste niveau en Debugging het minst belangrijke. Als het logniveau bijvoorbeeld is ingesteld op Debugging, worden alle gebeurtenissen, van het laagste Debugging-niveau tot aan het gevaarlijkste Emergency-niveau bijgehouden. Als het logniveau is ingesteld op Error, worden alleen gebeurtenissen van het niveau Error en hoger bijgehouden.

    Display Level (Weergaveniveau) Met Display Level kan de gebruiker de bijgehouden gebeurtenissen selecteren en weergeven op de pagina "View System Log" (Systeemlogbestand weergeven) voor gebeurtenissen van dit niveau tot aan het hoogste Emergency-niveau.
    Mode (Modus) Met Mode kunt u opgeven of gebeurtenissen opgeslagen moeten worden in het lokale geheugen of naar een externe syslog-server verzonden moeten worden, of allebei tegelijk. Als de "externe" modus wordt geselecteerd, dan kan View System Log de op de externe syslog-server opgeslagen gebeurtenissen niet weergeven. Er zijn verschillende typen syslog-serverprogramma's beschikbaar voor de besturingssystemen Windows en Linux. Kiwi Syslog Daemon is een gratis syslog-server voor Windows die gedownload kan worden van www.kiwisyslog.com. Als de modus Remote (Extern) of Both (Beide) wordt ingesteld, dan vraagt de web-interface de gebruiker om het IP-adres en de UDP-poort van de server op te geven.
    Server IP Address Veld dat wordt weergegeven wanner Remote of Both is geselecteerd in het veld Mode.
    Server UDP Port Veld dat wordt weergegeven wanner Remote of Both is geselecteerd in het veld Mode. Dit veld vraagt de gebruiker het UDP-poortnummer van de SysLog-server op te geven. Normaal gesproken wordt het bekende UDP-poortnummer 514 toegewezen aan syslog. De gebruiker kan deze instelling echter overschrijven met een ander UDP-poortnummer als de betreffende syslog-server een andere UDP-poort gebruikt.

     

  4. Klik op View System Log. Resultaten worden op de volgende manier weergegeven: